ECLI:NL:RBZWB:2022:4867

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3436 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod voor een hond na bijtincident

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De verzoeker, wiens hond door de burgemeester van Tilburg als gevaarlijk is geacht, verzoekt om schorsing van het aanlijn- en muilkorfgebod dat is opgelegd na een bijtincident op 30 april 2022. Tijdens dit incident heeft de hond van verzoeker de hond van een ander gebeten, wat heeft geleid tot ernstige schade. De burgemeester heeft op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de beleidsregels voor hinderlijke en gevaarlijke honden besloten om de hond van verzoeker als gevaarlijk te kwalificeren en een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel de verzoeker als een vertegenwoordiger van de burgemeester aanwezig waren. De rechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat het gebod direct in werking treedt en gevolgen heeft voor de dagelijkse gang van zaken van de verzoeker en zijn hond. De rechter overweegt dat de burgemeester op goede gronden heeft besloten tot het opleggen van het gebod, gezien de ernst van het bijtincident en de gevolgen daarvan. De rechter wijst erop dat de burgemeester de bevoegdheid heeft om dergelijke maatregelen te nemen ter bescherming van de openbare veiligheid.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de burgemeester naar zijn oordeel terecht heeft geoordeeld dat de hond van verzoeker gevaarlijk is en dat het aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk is om herhaling van dergelijke incidenten te voorkomen. De rechter benadrukt dat het belang van de veiligheid van andere honden en hun eigenaren zwaarder weegt dan de belangen van de verzoeker en zijn hond. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3436

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [woonplaats verzoeker], verzoeker

en

De burgemeester van de gemeente Tilburg (de burgemeester).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van 29 juni 2022 waarin de hond van verzoeker gevaarlijk is geacht en waarin een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en namens de burgemeester: [naam vertegenwoordiger].

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Feiten

Op 2 mei 2022 heeft [naam betrokkene] aangifte gedaan bij de politie van een incident dat in de nacht van 30 april 2022 heeft plaatsgevonden in [straatnaam] in [woonplaats verzoeker]. Zijn hond ([naam hond betrokkene]) is tijdens het uitlaten gebeten door de hond van verzoeker ([naam hond verzoeker]). De hond van [naam betrokkene] was aangelijnd en de hond van verzoeker liep los. [naam betrokkene] heeft verklaard dat zijn hond in zijn linker voorpoot is gebeten en in zijn rechterachterpoot en dat de dierenarts de wonden heeft behandeld. [naam betrokkene] heeft bij de politie verder verklaard dat hij rugklachten aan het incident heeft overgehouden omdat hij zijn hond heeft willen beschermen en dat zijn hond al eerder (op 5 juli 2021) door [naam hond verzoeker] is gebeten. De politie is in de nacht van 30 april 2022 ook ter plaatse geweest. Op 3 mei 2022 heeft [naam betrokkene] het voorgaande ook gemeld bij de gemeente.
Op 25 mei 2022 zijn inspecteurs van de gemeente Tilburg op huisbezoek geweest bij [naam betrokkene] en verzoeker. Eén van de inspecteurs (die is opgeleid door de HondenCampus) heeft een beoordeling gemaakt van het incident, de leefomgeving en het gedrag van de eigenaren. Volgens haar heeft verzoeker zijn hond goed onder controle. De leefomgeving is in orde en de hond heeft voldoende ruimte. De hond was zeer alert en heeft luid geblaft en gegromd tegen de inspecteurs en liet zijn tanden zien. In een rapportage kwalificeren de inspecteurs de schade als gevolg van het bijtincident als ernstige schade. Op basis van hun eigen bevindingen en het dossier hebben zij de burgemeester geadviseerd om de hond gevaarlijk te verklaren en een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen.
Bij brief van 7 juni 2022 heeft de burgemeester verzoeker medegedeeld voornemens te zijn om zijn hond gevaarlijk te achten en daarbij een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. Verzoeker heeft daar op 15 juni 2022 een zienswijze over naar voren gebracht.
Bij bestreden besluit heeft de burgemeester besloten om de hond van verzoeker op grond van artikel 80, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg (APV) gevaarlijk te achten en heeft de burgemeester daarbij een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. De begunstigingstermijn liep tot zeven dagen na ontvangst door verzoeker van het bestreden besluit.
Op 11 juli 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om schorsing van het bestreden besluit. Op 18 juli 2022 heeft [naam vertegenwoordiger verzoeker] namens verzoeker bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit.

2. Gronden

Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om uitstel van het opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod, zodat hij door middel van onderzoek door een gedragsdeskundige kan bewijzen dat [naam hond verzoeker] niet gevaarlijk en agressief is. Een dergelijk onderzoek heeft nu niet plaatsgevonden door de burgemeester en dat voelt voor verzoeker als onrecht. Direct na het incident is verzoeker naar de dierenarts gegaan met het verzoek om hulp van een gedragsdeskundige. Volgens verzoeker is zijn hond niet gevaarlijk. [naam hond verzoeker] heeft nooit eerder problemen veroorzaakt en speelt ook met andere honden. Verzoeker heeft daar aan toegevoegd dat [naam betrokkene] het incident in eerste instantie onderling op wilde lossen. Gelet daarop kan volgens verzoeker worden getwijfeld aan het gevaar van [naam hond verzoeker] en de ernst van de wonden bij de hond van [naam betrokkene]. De kosten bij de dierenarts bedroegen voor [naam betrokkene] ook maar € 85,-. Als de hond van verzoeker daadwerkelijk bijtafdrukken achtergelaten zou hebben, dan zouden de kosten hoger zijn. Het betrof volgens verzoeker slechts krassen. Dat de honden elkaar niet mogen, maakt de hond van verzoeker niet meteen gevaarlijk. Ook heeft de burgemeester niet gekeken naar de wonden die [naam hond verzoeker] heeft opgelopen als gevolg van het incident. Het bestreden besluit heeft een grote impact op het gezin. Verzoeker heeft een chronische ziekte, als gevolg waarvan hij thuis is komen te zitten. Ze hebben [naam hond verzoeker] in het gezin opgenomen, zodat verzoeker zijn dagen zou kunnen vullen. Als gevolg van het bestreden besluit kan [naam hond verzoeker] niet meer loslopen op het uitlaatveld en kan hij zijn energie niet meer kwijt. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit er volgens de gedragsdeskundige toe leiden dat [naam hond verzoeker] gefrustreerd zal raken en mogelijk agressie kan gaan vertonen.

3. Spoedeisend belang

3.1
Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
3.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een voldoende spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het aanlijn- en muilkorfgebod zeven dagen na ontvangst van het bestreden besluit in werking is getreden en blijft gelden voor onbepaalde tijd. Gelet daarop is sprake van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden.
4. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Beoordeling
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt.
5.2
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Bevoegdheid van de burgemeester
5.3
Op grond van de APV [1] kan de burgemeester – indien hij een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht – de eigenaar van de hond een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen, voor zover de hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander. In de Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg (hierna: beleidsregels) heeft de burgemeester opgenomen dat hij een hond gevaarlijk acht, wanneer deze heeft gebeten met ernstige schade tot direct gevolg. [2]
5.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester de hond van verzoeker gevaarlijk kunnen achten, omdat [naam hond verzoeker] op 30 april 2022 een andere hond heeft gebeten met ernstige schade tot direct gevolg. [3] In overeenstemming met de beleidsregels heeft de burgemeester mogen vaststellen dat sprake was van ‘ernstige schade’, omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat sprake was van één of meerdere beten door de huid. Uit het overgelegde mutatierapport van de politie blijkt immers dat door de politie in de nacht van 30 april 2022 is geconstateerd dat letsel (bloed) aan de poot van de hond van [naam betrokkene] te zien was. Gelet op het bloed acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de beet door de huid heen is gegaan. Op de door [naam betrokkene] en verzoeker overgelegde foto’s zijn ook bloedsporen te zien op de vloer en zijn duidelijk wonden door de huid heen (niet slechts krassen) te zien bij de hond van [naam betrokkene]. Daar heeft de voorzieningenrechter verder bij in aanmerking genomen dat de dierenarts heeft verklaard dat sprake was van weke delen trauma en bijtgaatjes aan de linker achterpoot en de rechter voorpoot van de hond en dat daarvoor pijnstilling en antibiotica is voorgeschreven. Dat de dierenartsrekening € 85,- bedroeg, dat [naam betrokkene] er eerst onderling uit wilde komen en dat [naam hond verzoeker] nooit eerder problemen heeft veroorzaakt, maakt die conclusie niet anders. Op grond van het niet onredelijk te achten beleid is namelijk sprake van ’ernstige schade’ en een gevaarlijke hond, wanneer sprake is geweest van een incident waarbij een hond door de huid heen wordt gebeten door een andere hond.
5.5
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester de hond van verzoeker gevaarlijk kunnen achten en was hij op grond van de APV bevoegd om een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen aan verzoeker. In overeenstemming met de beleidsregels heeft de burgemeester verzoeker geboden er zorg voor te dragen dat deze hond aangelijnd en gemuilkorfd is als deze zich niet op het eigen terrein van de eigenaar of de houder bevindt. [4]
Toepassing van de bevoegdheid
5.6
De bevoegdheid van de burgemeester tot het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat de burgemeester een belangenafweging dient te maken om te beslissen of hij van die bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. Uit het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel volgt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In artikel 4:84 van de Awb staat dat de burgemeester in beginsel zijn beleidsregels toepast, maar die bepaling voegt daar aan toe dat die toepassing niet onevenredig mag zijn voor verzoeker.
5.7
In een uitspraak van 2 februari 2022 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) het beoordelingskader geformuleerd voor de bestuursrechter ten aanzien van de toetsing van een besluit aan dat evenredigheidsbeginsel. Bij de toetsing aan artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en de motivering van het resultaat daarvan, dient de bestuursrechter volgens de ABRvS niet te beoordelen of het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid wel of niet tot het besluit heeft kunnen komen (willekeurcriterium), maar moet de bestuursrechter aansluiten bij de bewoordingen van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en het besluit rechtstreeks aan deze bepaling toetsen. De toetsing aan het evenredigheidsbeginsel is volgens de ABRvS afhankelijk van een veelheid aan factoren en verschilt daarom van geval tot geval. Geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid spelen daarbij een rol, maar de toetsing daaraan zal niet in alle gevallen op dezelfde wijze (kunnen) plaatsvinden. Zo maakt het verschil of het gaat om een algemeen verbindend voorschrift, een ander besluit van algemene strekking of een beschikking en ook of het gaat om een belastend besluit, een begunstigend besluit of een besluit met een hybride karakter. De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer de aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan, de aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen en de aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt. Naarmate die belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.
5.8
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op goede gronden heeft besloten tot het opleggen van het aanlijn- en muilkorfgebod aan verzoeker. De voorzieningenrechter acht de geboden niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het gebod kan worden aangemerkt als een
geschiktmiddel om te voorkomen dat opnieuw bijtincidenten plaatsvinden. Doordat de hond aangelijnd moet blijven en een muilkorf moet dragen, ook in losloopzones, worden dergelijke bijtincidenten voorkomen. Gelet op in ieder geval het incident dat heeft plaatsgevonden in de nacht van 30 april 2022 en de ernstige schade die dat tot direct gevolg heeft gehad, acht de voorzieningenrechter de geboden ook voldoende
noodzakelijk.De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de burgemeester op juiste gronden heeft besloten dat het opleggen van de geboden
evenwichtigis. Gelet op het bijtincident dat zich in de openbare ruimte heeft afgespeeld, de aard van de schade die dat tot gevolg heeft gehad aan de hond van [naam betrokkene] en de gevoelens van angst die dat tot gevolg zal hebben gehad bij [naam betrokkene] en andere omwonenden, heeft de burgemeester het belang dat is gediend bij het beëindigen van dat gevaar en de gevoelens van angst zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoeker en zijn hond. De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat [naam hond verzoeker] als gevolg van het bestreden besluit een gebrek aan beweging zal krijgen en daarom agressiever zal worden. Hij mag nog steeds – mits aangelijnd en voorzien van een muilkorf – worden uitgelaten en kan op die manier zijn energie kwijt. Ook mag hij loslopen in de achtertuin van verzoeker, als deze zodanig is ingericht dat [naam hond verzoeker] de achtertuin niet zelfstandig kan verlaten. Door de inspecteurs is tijdens het huisbezoek vastgesteld dat [naam hond verzoeker] thuis voldoende ruimte heeft. Daarnaast acht de voorzieningenrechter het opleggen van de geboden zonder voorafgaande risico-assessment van een hondengedragsdeskundige niet onevenwichtig, omdat als gevolg van het bijtincident is gebleken van gevaar en het gelet op dat gevaar niet wenselijk is om een dergelijk onderzoek af te moeten wachten. In de tijd die eroverheen gaat om dat onderzoek af te nemen, kan immers opnieuw een incident plaatsvinden. Door middel van een aanlijn- en muilkorfgebod kan dat gevaar in afwachting van een dergelijk onderzoek worden voorkomen.
Uit artikel 4.1 van de beleidsregels blijkt dat verzoeker een risico-assessment kan laten afnemen door een professionele hondengedragsdeskundige. Een verzoek om opheffing van de geboden kan vervolgens worden gedaan wanneer uit dat assessment blijkt dat geen onacceptabele risico’s meer bestaan voor mensen en dieren.
6. Conclusie
6.1
De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening gelet op het voorgaande afwijzen.
6.2
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 22 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Algemene plaatselijke verordening gemeente Tilburg (APV)
Artikel 80 van de APV
Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
Beleidsregels hinderlijke en gevaarlijke honden gemeente Tilburg (Beleidsregels)
Artikel 1.2 van de Beleidsregels
Deze beleidsregels zijn alleen van toepassing op de bevoegdheid om een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen als bedoeld in de APV en de bestuursrechtelijke handhaving van deze geboden. De burgemeester is door deze beleidsregels niet beperkt in zijn lichte bevelsbevoegdheid uit artikel 172 derde lid van de Gemeentewet.
Artikel 1.3 van de Beleidsregels
Een onderzoek vangt niet eerder aan dan wanneer er een melding of een aangifte is gedaan van een bijtincident.
Artikel 3.1 van de Beleidsregels
Indien er sprake is van letselschade of schade aan een ander dier die het directe gevolg is van een bijtincident, wordt aan de hand van de schadetabel in het vierde lid beoordeeld of er sprake is van ernstige schade of geringe schade.
Al dan niet in afwijking van het eerste lid is letselschade of schade aan een dier met de dood of invaliditeit tot gevolg altijd ernstige schade.
Schade die het gevolg is van een bijtincident, niet zijnde letselschade of schade aan een ander dier, wordt niet tot ernstige schade gerekend.
Schadetabel:
Artikel 3.2 van de Beleidsregels
Een hond wordt gevaarlijk geacht indien deze heeft gebeten met ernstige schade, als bedoeld in het vorig artikel, tot direct gevolg.
Een hond die bij meerdere bijtincidenten, binnen drie jaren, letselschade of schade aan een dier heeft veroorzaakt wordt eveneens gevaarlijk geacht, ongeacht de soort of de omvang van de schade.
Een hond wordt hinderlijk geacht indien deze heeft gebeten met geringe schade tot direct gevolg of in een situatie als bedoeld in artikel 3.3 tweede lid.
Artikel 3.4 van de Beleidsregels
De eigenaar of de houder van een gevaarlijke hond wordt geboden er zorg voor te dragen dat deze hond aangelijnd en gemuilkorfd is als deze zich niet op het eigen terrein van de eigenaar of de houder bevindt.
In de beschikking wordt de eigenaar of de houder uit het eerste lid erop gewezen dat het aanlijn- en muilkorfgebod in losloopzones onverkort geldt en dat het muilkorfgebod ook op eigen grond geldt indien ter plaatse niet de maatregelen zijn getroffen die in de APV staan vermeld.
De eigenaar of de houder van een hinderlijke hond wordt geboden er zorg voor te dragen dat deze hond aangelijnd is als deze zich niet op het eigen terrein van de eigenaar of de houder bevindt.
In de beschikking wordt de eigenaar of de houder uit het derde lid erop gewezen dat dit aanlijngebod in losloopzones onverkort geldt.
Om de maatregel op te kunnen volgen wordt in de beschikking een begunstigingstermijn genoemd. De duur van de begunstigingstermijn wordt slechts bepaald aan de hand van de tijd die redelijkerwijs nodig is om een muilkorf en een korte lijn aan te schaffen, althans het middel dat noodzakelijk is om opvolging te kunnen geven aan het opgelegde gebod uit het eerste of het derde lid. Indien bekend is dat deze middelen reeds in het bezit zijn van de houder of eigenaar, wordt er geen begunstigingstermijn gegeven.
Artikel 4.1 van de Beleidsregels
Een aan de eigenaar of de houder van een hinderlijke of gevaarlijke hond opgelegde maatregel kan op verzoek van een belanghebbende worden gewijzigd of ingetrokken.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden toegekend indien de gevaarlijke hond een risico-assessment heeft ondergaan dat afgenomen is door een professionele hondengedragsdeskundige en dat het assessment heeft uitgewezen dat er geen onacceptabele risico’s meer zijn voor mensen en dieren.
Het intrekken of wijzigen van een maatregel brengt, gelet op artikel 3.2 tweede lid, geen verandering in het aantal bijtincidenten.

Voetnoten

1.Artikel 80, eerste lid, van de APV.
2.Artikel 3.1 en 3.2 van de Beleidsregels.
3.Artikel 3.2, eerste lid, van de Beleidsregels.
4.Artikel 3.4, eerste lid, van de Beleidsregels.
5.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7 e.v.