4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 april 2022 is een onenigheid in het verkeer uitgelopen op een gewelddadig optreden van verdachte. Vastgesteld wordt dat verdachte diverse malen met zijn vuist op het hoofd en in het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen en gestompt. Verder staat vast dat verdachte tegen het lichaam van het slachtoffer heeft getrapt. Deze handelingen worden door verdachte ook niet ontkend. Wat wel ontkend wordt, is het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer terwijl deze op de grond lag.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard gezien en gevoeld te hebben dat verdachte met zijn rechtervuist een klap op zijn linker oog/slaap gaf. Verder zag en voelde hij dat verdachte hem meerdere malen met zijn vuist harde klappen in het gezicht gaf. Drie klappen in het gezicht kan hij zich herinneren waarna hij achterover is gevallen. De verklaring van [slachtoffer] vindt steun in de camerabeelden waarop te zien is dat verdachte meerdere malen krachtig met zijn vuist op het hoofd van het slachtoffer slaat.
Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het verdachte was die zich agressief opstelde en met kracht tegen het lichaam van de andere man schopte. De man trapte tegen het midden- en bovenlijf van de andere man.
Daarnaast is getuige [getuige 1] gehoord door de politie. In zijn verklaring van 25 april 2022 heeft hij aangegeven dat hij zag dat de vrachtwagenchauffeur in elkaar werd geslagen door de bestuurder van de bestelbus. Hij zag dat de vrachtwagenchauffeur meerdere klappen kreeg en, nadat hij op de grond was terechtgekomen, werd geschopt. In zijn verklaring op 26 april 2022 heeft hij aangegeven dat de vrachtwagenchauffeur harde klappen in het gezicht kreeg. In deze tweede verklaring heeft hij vervolgens aangegeven gezien te hebben dat de vrachtwagenchauffeur ook werd geschopt en dat was alleen in zijn gezicht.
De verklaring van getuige [getuige 1] met betrekking tot het schoppen in het gezicht van het slachtoffer vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet dat de verklaring van getuige [getuige 1] in zijn geheel als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt, maar enkel dat dat onderdeel van zijn verklaring geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel. De rechtbank gebruikt overigens, zoals hierna zal volgen uit het bewijsmiddelenoverzicht, de verklaring van getuige [getuige 1] niet voor het bewijs.
De rechtbank is op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het door verdachte schoppen tegen het hoofd van aangever.
Poging tot doodslag of zware mishandeling?
Verdachte heeft meerdere malen met kracht tegen het hoofd van aangever [slachtoffer] geslagen en hij heeft ook met kracht meerdere malen tegen zijn lichaam geschopt. Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dat geen aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever [slachtoffer] oplevert. Echter heeft verdachte door zijn gedragingen wel de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen en deze kans ook bewust aanvaard. Verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat er ook daadwerkelijk sprake is van zwaar lichamelijk letsel nu is vastgesteld dat bij aangever [slachtoffer] sprake is van meerdere ribbreuken, schedelbreuken, oogkasbreuken en lucht in de hersenen. Bij die schedelbreuken is ook sprake van enige indeuking van de schedel. [slachtoffer] was ten tijde van de behandeling ter zitting nog steeds arbeidsongeschikt en verwacht wordt dat dit ook nog enige tijd gaat duren. Er is thans nog geen medische eindsituatie. De rechtbank kan dit gelet op de omvang van de verwondingen, de aard daarvan, de duur van de periode dat verdachte arbeidsongeschikt is geraakt en de onduidelijkheid over een volledig herstel van verdachte, niet anders kwalificeren dan als zwaar lichamelijk letsel.
Voor het ontstaan van dit letsel heeft verdachte ter zitting nog een alternatief scenario gegeven, nadat hij eerder bij de rechter-commissaris een ander alternatief scenario heeft genoemd.
Geconfronteerd met het letsel van aangever heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard “dat dit letsel niet vanuit hem is gekomen”. Op een vraag van de rechter-commissaris of andere mensen dit hebben veroorzaakt, heeft verdachte verklaard: “zou kunnen”. Hij heeft hem niet op de grond in een plas bloed achtergelaten, terwijl hij het slachtoffer later wel zo aantrof.
Ter zitting heeft hij over het ontstaan van het letsel verklaard dat aangever eerst achterover is gevallen waarna hij, verdachte, zou zijn weggelopen. Aangever is volgens verdachte weer opgestaan waarna hij hem voorover zag vallen.
De rechtbank acht beide geschetste alternatieve scenario’s niet aannemelijk, met name gelet op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] en het moment waarop verdachte met deze verklaringen is gekomen. De door verdachte geschetste alternatieve scenario’s vinden op geen enkele wijze steun in het dossier.
Verdachte heeft ter zitting nog aangegeven dat hij uit angst en boosheid gehandeld heeft. Door de verdediging is hier geen juridische consequentie aan verbonden, maar mocht hiermee bedoeld zijn dat sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces dan faalt een dergelijk beroep. Verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij bang was omdat aangever [slachtoffer] aanvankelijk uit zijn vrachtwagencabine was gestapt met in zijn hand een spanband en dat [slachtoffer] degene was die het eerst klappen heeft gegeven nadat de aanrijding had plaatsgevonden. Hiervan blijkt echter in het geheel niet uit het dossier. Uit de ter zitting getoonde camerabeelden blijkt dat aangever niets in zijn handen had toen hij voor de eerste maal in beeld kwam. Daarnaast blijkt uit de getuigenverklaringen, dat het verdachte was die aangever na de aanrijding agressief benaderde en zelf de eerste klappen uitdeelde.
Concluderend acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij zal verdachte dan ook van het primair tenlastegelegde feit vrijspreken. Wel acht de rechtbank de zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.