ECLI:NL:RBZWB:2022:4811

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
21/2560
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan een bedrijf

Op 15 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De belanghebbende, een bedrijf gevestigd in [plaats 1], had een naheffingsaanslag van € 66,80 ontvangen van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. Deze naheffingsaanslag bestond uit een belastingbedrag van € 2,30 en bijkomende kosten van € 64,50. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op 21 april 2021 omstreeks 12:17 uur geparkeerd stond op een parkeerplaats in [plaats 2], waar betaald parkeren van toepassing was. Tijdens een controle werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende voerde aan dat hij de parkeerbelasting via een app had voldaan, maar dat hij per ongeluk de verkeerde zone had geselecteerd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, omdat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichtingen van het parkeerregime.

De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende verantwoordelijk was voor het correct selecteren van de parkeerzone en dat het niet voldoen aan de parkeerbelasting voldoende grond vormde voor de naheffingsaanslag. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2560
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Breda(de heffingsambtenaar).

1.Inleiding

1.1
De heffingsambtenaar heeft aan het bedrijf van belanghebbende ([B.V.]) een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten (hierna: de naheffingsaanslag parkeerbelasting).
1.2
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 mei 2021.
1.3
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1
De auto met [land] kenteken [kenteken] stond op 21 april 2021 omstreeks 12:17 uur stil op een parkeerplaats aan [straatnaam] te [plaats 2] (zone: [zone]). Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Op de parkeerplaats binnen [zone] geldt voor het parkeren van maandag tot en met zondag van 09.00 uur tot 01.00 uur een tarief van € 2,30 per uur. [1] Tijdens de controle met een scanauto op voornoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.4
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij de parkeerbelasting heeft voldaan. Hij heeft [app] geactiveerd voor de locatie die in die app door middel van de locatiebepaling werd aangegeven: zone [zone]. Nergens in de buurt stonden borden waaruit zou blijken dat er meerdere nummers van toepassing waren. Volgens belanghebbende is de gemeente [plaats 2] zelf verantwoordelijk voor de onduidelijke zone-aanduiding.
3.5
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft via de app van [app] zijn auto aangemeld in zone [zone]. Belanghebbende stond echter geparkeerd aan [straatnaam] in zone [zone]. Het tarief in zone [zone] bedraagt € 1,50 per uur en het tarief in zone [zone] bedraagt € 2,30 per uur. Door het selecteren van de verkeerde zone op de app van [app] heeft belanghebbende dus te weinig parkeerbelasting voldaan. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van belanghebbende moet blijven. Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende dat hij zich in de parkeerapp en ter plaatse op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregime. In [straatnaam] staan verschillende parkeerautomaten die de juiste zone vermelden. De zone die belanghebbende heeft geselecteerd in de parkeerapp, lag ook niet in de buurt van zijn locatie maar aan de andere kant van [plaats 3]. Dat belanghebbende, zoals hij heeft gesteld, niet de intentie had om te weinig belasting te betalen, maakt niet dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte is opgelegd. Immers, opzet of schuld zijn geen vereiste voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om een naheffingsaanslag op te leggen.

4.Conclusie en gevolgen

4.1
Belanghebbende heeft zijn auto geparkeerd op een plaats en tijdstip waar alleen tegen parkeerbelasting geparkeerd mag worden. Uit het voorgaande blijkt dat belanghebbende niet aan die verplichting heeft voldaan. De heffingsambtenaar was daarom bevoegd om een naheffingsaanslag op te leggen. Het beroep is ongegrond.
4.2
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 15 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Wettelijk kader
Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (Parkeerverordening)
Artikel 1, onder a, van de Parkeerverordening
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Artikel 4 van de Parkeerverordening
De maatstaf van heffing en het belastingtarief zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2021.
Artikel 8 van de Parkeerverordening
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a en b, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Voetnoten

1.Artikel 4 en 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 en het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2021.