ECLI:NL:RBZWB:2022:4796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
9851599
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Nuijten
  • J. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan renovatiewerkzaamheden en tijdelijke ontruiming in kort geding

In deze zaak heeft de stichting Wonenbreburg een kort geding aangespannen tegen een gedaagde huurder, die niet is verschenen. Wonenbreburg vordert dat de gedaagde medewerking verleent aan renovatiewerkzaamheden aan de gehuurde woning, die noodzakelijk zijn voor groot onderhoud. De gedaagde huurt sinds 12 september 2012 en heeft niet ingestemd met de geplande werkzaamheden, ondanks dat meer dan 70% van de huurders akkoord is gegaan. Wonenbreburg heeft de gedaagde herhaaldelijk verzocht om toegang te verlenen voor de werkzaamheden, maar de gedaagde heeft hier niet op gereageerd.

De kantonrechter overweegt dat Wonenbreburg een spoedeisend belang heeft bij de vordering, gezien de renovatieplanning. De rechter oordeelt dat de gedaagde op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht is om medewerking te verlenen aan de werkzaamheden, omdat hij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De rechter wijst de vordering tot medewerking toe, met uitzondering van enkele optionele werkzaamheden. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld tot tijdelijke ontruiming van een gedeelte van de woning, zodat de werkzaamheden kunnen plaatsvinden. De kosten van het geding worden aan de gedaagde opgelegd, inclusief een dwangsom voor het niet naleven van de veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9851599 VV EXPL 22-42
vonnis in kort geding d.d. 15 juni 2022
inzake
de stichting Stichting Wonenbreburg,
gevestigd te Tilburg,
eiseres, verder te noemen “Wonenbreburg”,
gemachtigde: mr. M.M. de Cock, werkzaam bij MannaertsAppels Advocaten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [postcode] Tilburg aan het adres [adres] ,
gedaagde, verder te noemen “ [gedaagde] ”,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
de dagvaarding van 6 mei 2022 met producties 1-6;
de brief met aanvullende producties 3 en 7 van Wonenbreburg.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Ter zitting waren aanwezig [naam] (woning consulent) namens Wonenbreburg, bijgestaan door mr. de Cock voornoemd. [gedaagde] is niet verschenen. Er zijn aantekeningen gemaakt van wat er op de zitting is besproken.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Wonenbreburg vordert bij wege van voorlopige voorziening, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om met ingang van 15 juni 2022, dan wel met ingang van een
door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, Wonenbreburg de gelegenheid te geven voor de uitvoering van de werkzaamheden zoals vermeld in sub 5 tot en met 9 van de dagvaarding, door toegang te verlenen aan de personen die deze werkzaamheden in opdracht van Wonenbreburg verrichten, waaronder medewerkers van Wonenbreburg zelf en
(medewerkers van) door haar ingeschakelde derden (waaronder [bouwbedrijf] ), en door
deze personen op geen enkele wijze te hinderen of te belemmeren in de uitvoering van de
werkzaamheden, in en aan het gehuurde staande en gelegen aan het adres [adres] te
Tilburg, één en ander op straffe van een dwangsom van 500,- voor iedere dag dat [gedaagde]
hieraan niet, niet tijdig of niet volledig voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
II. [gedaagde] , alleen als hij niet tijdig en/of vrijwillig en/of volledig aan de onder I. opgenomen veroordeling voldoet, te veroordelen om het gehuurde aan het adres [adres] te Tilburg, met al zijn spullen, tijdelijk, voor de duur van de onder sub 5 tot met 9 van de dagvaarding opgenomen werkzaamheden, te ontruimen, althans een voor deze
werkzaamheden vereiste gedeelte van het gehuurde, een en ander ter uitsluitende
beoordeling van Wonenbreburg en de door haar voor de werkzaamheden ingeschakelde derden, te bewerkstelligen door de gerechtsdeurwaarder, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 558 jo. 556 lid 1 jo. 557 Rv, met veroordeling van [gedaagde] in de daarmee gepaard gaande en/of alle daarmee verband houdende kosten;
III [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten van dit geding, te vermeerderen met de
nakosten en de wettelijke rente.
2.2.
[gedaagde] is niet verschenen en heeft dus ook geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staan – voor zover in dit geval van belang – de volgende
feiten vast:
- [gedaagde] huurt sinds 12 september 2012 van Wonenbreburg de woning staande en
gelegen aan de [adres] in Tilburg (verder te noemen: het gehuurde). Het gehuurde bevindt zich in een complex, dat uit in totaal 72 portieketagewoningen bestaat.
  • Wonenbreburg heeft in een brief in november 2021 aan [gedaagde] medegedeeld dat er een plan was gemaakt om groot onderhoud te doen plaatsvinden aan het complex, waaronder ook het gehuurde, met als doel het gehuurde te verbeteren, te verduurzamen en de woonlasten te verlagen.
  • In een latere brief van 11 februari 2022 is aan [gedaagde] meegedeeld dat 74% van de huurders schriftelijk heeft ingestemd met het plan, waarmee de wettelijke mijlpaal van 70% is bereikt, zodat verder kan worden gegaan met de voorbereidingen, dat het plan wordt uitgevoerd bij alle woningen en dat de huurders die nog geen akkoordverklaring hebben afgegeven wettelijk verplicht zijn aan de uitvoering van het plan mee te werken. In deze brief is [gedaagde] gewezen op de mogelijkheid om binnen 8 weken een procedure bij de kantonrechter te starten als hij het niet eens is met dit plan en niet mee wil werken aan de uitvoering hiervan.
  • [gedaagde] heeft niet ingestemd met de geplande werkzaamheden en heeft verder niet gereageerd of een procedure bij de kantonrechter gestart.
  • In totaal heeft (uiteindelijk) ruim 84% van de huurders van het complex, die dezelfde brief hebben gehad als [gedaagde] , schriftelijk ingestemd met het plan.
  • Wonenbreburg heeft voor 7 april 2022 een huisbezoek aan [gedaagde] aangekondigd om de benodigde voorbereidingen te bespreken. [gedaagde] heeft Wonenbreburg op dat moment de toegang geweigerd. Aan [gedaagde] is verzocht om een nieuwe afspraak in te plannen. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
  • Wonenbreburg heeft [gedaagde] op 14 april 2022 (per gewone en aangetekende post) aangeschreven om uiterlijk op 19 april 2022 afspraak te maken voor een huisbezoek om de woning te bekijken en de benodigde voorbereidingen te bespreken.
  • [gedaagde] heeft niet gereageerd op de brief van 14 april 2022.
3.2.
Wonenbreburg legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] op grond van artikel 7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden is om medewerking te verlenen aan de voorgestelde renovatiewerkzaamheden, omdat meer dan 70% van de huurders akkoord is en [gedaagde] niet binnen 8 weken na het mededelen van het voorstel een procedure bij de kantonrechter heeft gestart om de redelijkheid van het voorstel te laten toetsen. Hiermee wordt het renovatievoorstel vermoed redelijk te zijn (zie artikel 7:220 lid 3 BW) en is [gedaagde] verplicht medewerking te verlenen. Daarnaast is [gedaagde] ook op grond van artikelen 6.2.1, 6.9.1 en 8.1 en 8.3 van de algemene huurvoorwaarden van Wonenbreburg (zie productie 1 bij dagvaarding) – kort gezegd – gehouden tot het verlenen van deze medewerking.
3.3.
De werkzaamheden die hierbij volgens Wonenbreburg (zie sub 5 tot en met 9 bij dagvaarding) dienen te worden uitgevoerd zijn de volgende.
In de eerste fase:
-a. het gehuurde moet worden aangesloten op een individuele stadsverwarming voor zowel verwarming als voor warmtapwater, waar de verwarming op dit moment nog via een collectieve stadsverwarming-voorziening loopt en het warmtapwater momenteel door middel van een gasgestookte geiser wordt geleverd;
-b. de gasaansluiting gaat er (in het derde kwartaal van 2022) uit, de woning wordt volledig elektrisch gemaakt voor koken en de geiser wordt verwijderd;
-c. alle radiatoren worden vernieuwd;
-d. rioolvervanging;
-e. er wordt aangeraden de mechanische ventilatie te laten aanbrengen. Hierdoor wordt normaliter ook de gehele toiletgroep (inclusief schacht) vernieuwd;
-f. mogelijk asbesthoudend materiaal in de schacht waar de mechanische ventilatie voor de portieketagewoningen doorheen loopt wordt vervangen.
In de tweede fase:
-g. vervanging van de kozijnen aan de achtergevel en de voorgevel;
Naast deze twee fases:
-h. het plafond in de berging dient te worden geïsoleerd;
-i. er dienen diverse werkzaamheden te worden verricht in het trappenhuis en aan de buitengevels, maar hiervoor is vooralsnog volgens Wonenbreburg geen medewerking van [gedaagde] voor nodig.
3.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] is op een juiste manier door Wonenbreburg gedagvaard, maar niet ter zitting verschenen, zodat tegen hem verstek is verleend.
3.5.
Een vordering in kort geding is slechts toewijsbaar, als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vordering ook toe zal wijzen en van Wonenbreburg niet verlangd kan worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht, omdat zij een spoedeisend belang heeft.
3.6.
Wonenbreburg heeft in dit geval bij dagvaarding voldoende onderbouwd gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gelet op de renovatieplanning voor het gehele complex. Zij heeft ter zitting nog verder uitgelegd dat het complex waarin het gehuurde zich bevindt, verdeeld in zogenoemde ‘strangen’ wordt gerenoveerd. De aannemer heeft de planning inmiddels zo gewijzigd dat de strang, waarin het gehuurde zich bevindt, (in plaats van rond 15 juni 2022) rond 29 augustus 2022 aan de beurt is. Als [gedaagde] geen toegang/medewerking verleent, zou die strang van het gehuurde worden overgeslagen en zou de aannemer moeten beginnen aan de renovatie van het tweede complex van Wonenbreburg, gelegen naast het complex waarin het gehuurde zich bevindt. In dit geval zal de aannemer uiteindelijk voor alleen de laatste strang woningen in het eerste complex moeten terugkomen, waardoor er behoorlijke extra kosten moeten worden gemaakt (voor bijvoorbeeld het opnieuw plaatsen van steigers) en de omwonenden van dit complex opnieuw (geluids)overlast zouden krijgen door de werkzaamheden. De kantonrechter is het met Wonenbreburg eens dat Wonenbreburg hierdoor een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dat de werkzaamheden voor de strang waarin het gehuurde zich bevindt later starten maakt de spoedeisendheid in dit geval niet minder.
3.7.
Waar het de vraag betreft of in dit geval voldoende aannemelijk is dat de kantonrechter in een bodemprocedure de bodemrechter de vordering toe zal wijzen, wordt het volgende overwogen.
3.7.1.
Aangezien [gedaagde] niet binnen de daarvoor gestelde termijn van 8 weken een vordering bij de kantonrechter heeft ingediend omtrent de redelijkheid van het voorstel / het plan tot groot onderhoud, hij met andere woorden niet in bezwaar is gekomen tegen het plan en meer dan 70% van de huurders met het plan heeft ingestemd, zal het oordeel slechts kunnen zijn dat het plan vermoed wordt redelijk te zijn én zullen, waar ook overigens de vorderingen hem niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen, deze worden toegewezen, zij het met inachtneming van het volgende.
3.7.2.
Naar mag worden verwacht zal het gevorderde onder I, worden toegewezen met dien verstande dat van de onder 3.3 van dit vonnis genoemde werkzaamheden (zie sub 5 tot en met 9 bij dagvaarding) de mechanische ventilatie optioneel is en dus [gedaagde] niet - tegen zijn wil - zal worden verplicht om hier medewerking aan te geven. De vordering wordt op dit punt dan ook niet toegewezen. Ook zal mogen worden verwacht dat de vordering tot het verlenen van medewerking voor wat betreft de werkzaamheden aan het trappenhuis en aan de buitengevels wordt afgewezen, omdat Wonenbreburg zelf aangeeft dat er voor de uitvoering hiervan (vooralsnog) geen medewerking/toestemming van Wonenbreburg nodig is. De vordering wordt derhalve ook op dit punt niet toegewezen. Overigens zal de datum voor de gevorderde medewerking aan de uitvoering van de werkzaamheden op 29 augustus 2022 worden bepaald, aangezien Wonenbreburg op de zitting heeft toegelicht dat de planning voor wat betreft de werkzaamheden aan het gehuurde inmiddels is gewijzigd van 15 juni 2022 naar die datum.
3.7.3.
Als [gedaagde] niet meewerkt aan het gevorderde onder I, kan de kantonrechter zich voorstellen dat zal worden geoordeeld dat voor de uitvoering van de onder 3.3 beschreven werkzaamheden (minus de optionele aansluiting van de mechanische ventilatie en de werkzaamheden aan het trappenhuis en de buitengevels; zie onder 3.3. sub e en i) een afstand van minimaal één meter leeggemaakte ruimte nodig is, gemeten vanaf dan wel rondom de plek waar de hier bedoelde werkzaamheden dienen te worden verricht. De kantonrechter is van oordeel dat de (voorwaardelijke) vordering tot tijdelijke gedeeltelijke ontruiming in dit geval dan ook toewijsbaar zal zijn, zij het tot deze beperkte afstand, en wordt aldus toegewezen. Het gedeelte van de vordering “een en ander ter uitsluitende beoordeling van Wonenbreburg en de door haar voor de werkzaamheden ingeschakelde derden”, zal worden afgewezen, omdat deze vordering onvoldoende specifiek is. De kantonrechter overweegt hierbij nog, dat de hiervoor genoemde veroordeling tot ontruiming niet betekent dat [gedaagde] zelf weg moet uit het gehuurde en/of al zijn spullen moet ontruimen uit het gehuurde, maar wel dat [gedaagde] – eenvoudig gezegd – tijdens de genoemde werkzaamheden niet in de weg moet lopen en zijn spullen tijdelijk op een manier moet (laten) verschuiven/wegzetten in het gehuurde, zodat de medewerkers van Wonenbreburg of de door haar ingehuurde personen, de hiervoor bedoelde werkzaamheden kunnen uitvoeren, met een werkruimte van minimaal één meter. Een verdergaande veroordeling tot ontruiming is in dit geval niet nodig en is daarom ook niet toewijsbaar.
3.7.4.
De onder II gevorderde ontruimingskosten worden afgewezen. Volgens de wet (artikel 237 lid 3 Rechtsvordering) wordt het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld bij het vonnis vastgesteld, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt. Daarvan is bij ontruimingskosten geen sprake; dit zijn immers kosten die ná het ontruimingsvonnis (mogelijk) worden gemaakt. Tijdens het ontruimingsvonnis staat immers nog niet vast of deze kosten zullen worden gemaakt en zo ja, in welke omvang. Wonenbreburg zal dus een afzonderlijke executoriale titel moeten verwerven voor het verhaal van de executiekosten, bestaande uit een veroordeling tot betaling van die kosten.
3.7.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding. Deze worden aan de zijde van Wonenbreburg vastgesteld op een bedrag van € 753,43, bestaande uit € 128,- griffierecht, € 127,43 explootkosten (inclusief informatiekosten en btw) en € 498,- gemachtigdensalaris. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen, indien [gedaagde] de proceskosten niet binnen een redelijke termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis zal hebben voldaan.
3.7.6.
De gevorderde nakosten zullen, vermeerderd met de wettelijke rente, voorwaardelijk worden toegewezen zoals hierna in het dictum is bepaald.

4.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om met ingang van 29 augustus 2022 Wonenbreburg de
gelegenheid te geven voor de uitvoering van de werkzaamheden zoals vermeld in overweging 3.3 sub a, b, c, d, f, g en h, door toegang te verlenen aan de personen die deze werkzaamheden in opdracht van Wonenbreburg verrichten, waaronder medewerkers van Wonenbreburg zelf en (medewerkers van) door haar ingeschakelde derden (waaronder [bouwbedrijf] ), en door deze personen op geen enkele wijze te hinderen of te belemmeren in de uitvoering van de werkzaamheden, in en aan het gehuurde staande en gelegen aan het adres [adres] te Tilburg, één en ander op straffe van een dwangsom van 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] hieraan niet, niet tijdig of niet volledig voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
veroordeelt [gedaagde] , alleen als hij niet tijdig en/of vrijwillig en/of volledig aan de onder I. gewezen veroordeling voldoet, om het gehuurde aan het adres [adres] te Tilburg, tijdelijk, voor de duur van de onder overweging 3.3 sub a, b, c, d, f, g en h van dit vonnis genoemde werkzaamheden, voor wat betreft het voor deze werkzaamheden vereiste gedeelte van het gehuurde te ontruimen, te weten de ruimte met een afstand van minimaal één meter, gemeten vanaf dan wel rondom de plekken waar de genoemde werkzaamheden dienen te worden verricht, te bewerkstelligen door de gerechtsdeurwaarder, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 558 jo. 556 lid 1 jo. 557 Rv;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Wonenbreburg tot op heden begroot op € 753,43, daarin begrepen een bedrag van € 498,- als salaris voor de gemachtigde van Wonenbreburg, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
IV. veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Wonenbreburg volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,- aan gemachtigdensalaris, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
verklaart de hierboven uitgesproken veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nuijten en in het openbaar uitgesproken door mr. Zander op 15 juni 2022.