ECLI:NL:RBZWB:2022:4778

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_899
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand beoordeeld. Eiseres had op 1 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van een matras, welke door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op 15 oktober 2020 werd afgewezen. Na bezwaar heeft het college op 7 januari 2021 alsnog bijzondere bijstand toegekend, maar in de vorm van een geldlening van € 99,00 voor de aanschaf van een matras, terwijl de aanvraag voor een matrasbeschermer werd afgewezen. Eiseres was van mening dat er bijzondere omstandigheden waren die een gift rechtvaardigden, maar het college stelde dat eiseres onvoldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond door geen aanspraak te maken op haar recht op een gedeelte van de gezamenlijke inboedel na scheiding.

De rechtbank oordeelt dat de toekenning van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening terecht is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet over een matras beschikte. De rechtbank benadrukt dat de bewijslast bij eiseres ligt en dat het college beleid heeft dat bepaalt dat bijzondere bijstand als geldlening wordt verstrekt bij tekortkomend besef van verantwoordelijkheid. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd die haar stellingen ondersteunen, waardoor de rechtbank concludeert dat het college in overeenstemming met zijn gedragslijn heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/899 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van bijzondere bijstand.
Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand met het besluit van 15 oktober 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 januari 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het college alsnog bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een geldlening.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens het college mr. N. Melsen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres heeft met ingang van 1 juli 2020 recht op een uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft op 1 oktober 2020 een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand voor de aanschaf van een matras en matrasbeschermers.
Met het besluit van 15 oktober 2020 heeft het college geweigerd bijzondere bijstand toe te kennen voor de aanschaf van een matras. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres over matrassen beschikt, zodat de bijzondere bijstand niet noodzakelijk is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het college kent bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toe voor één matras tot een bedrag van € 99,00. Bijzondere bijstand voor een matrasbeschermer wordt afgewezen. Daarnaast is meegedeeld dat eiseres per maand 10% van de bijstandsnorm moet aflossen.
Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om de bijstand in de vorm van een gift te verstrekken. Daarbij is opgemerkt dat eiseres onvoldoende besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, doordat zij geen aanspraak heeft gemaakt op (compensatie van) haar recht op een gedeelte van de gezamenlijke inboedel na scheiding.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening heeft toegekend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het college de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening heeft kunnen toekennen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiseres heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat er geen sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Zij is van mening dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de bijzondere bijstand om niet had moeten worden toegekend.
5. De rechtbank stelt voorop dat bij aanvragen om (bijzondere) bijstand de bewijslast bij eiseres ligt. [1]
6. Het college voert ten aanzien van de verstrekking van bijzondere bijstand beleid. Dit beleid houdt onder andere in dat de bijzondere bijstand als geldlening wordt verstrekt, als er sprake is van tekortkomend besef van verantwoordelijkheid en/of als er bijstand wordt verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen.
De rechtbank stelt vast dat dit beleid, zoals verwoord ter zitting, niet is gepubliceerd en daarom niet als beleid als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar als vaste gedragslijn is aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragslijn past binnen de wettelijke regels [2] en niet onredelijk is. Overigens wordt dat ook niet gesteld door eiseres.
7. Eiseres heeft gesteld dat de inboedel die zij met haar ex-partner had zeer beperkt was en nagenoeg geen waarde had. Verder heeft zij gesteld dat zij een boedelverdeling is overeengekomen met haar ex-partner, waarbij de grote spullen (waaronder de matrassen) bij haar ex-partner zijn gebleven en zij alleen de zogenaamde kleine boedel heeft meegenomen. Eiseres heeft van deze stellingen echter geen bewijsstukken overgelegd. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij een soort beëindigingsovereenkomst heeft gesloten met haar ex-partner, waarin ook iets overeengekomen is over de boedelverdeling, maar waarin geen goederenlijst is opgenomen. Eiseres heeft dit stuk echter niet in deze procedure overgelegd. Omdat eiseres geen (begin) van bewijs heeft overgelegd, waaruit volgt dat de boedelverdeling bij scheiding ertoe heeft geleid dat zij niet over (één van) de matrassen beschikt, is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat eiseres onvoldoende besef van verantwoordelijkheid heeft getoond. Dit betekent dat het college, in overeenstemming met zijn gedragslijn, de bijzondere bijstand in de vorm van een lening heeft kunnen verstrekken. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die maken dat het college van zijn vaste gedragslijn had moeten afwijken.
8. Overigens merkt de rechtbank nog op dat, ook als aan eiseres niet tegengeworpen zou worden dat er sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid, volgens de gedragslijn het college de bijzondere bijstand ook in de vorm van een lening zou verstrekken. Het gaat hier immers om een duurzaam gebruiksgoed. Ter zitting is namens het college gesteld dat van de hoofdregel kan worden afgeweken als eiseres drie jaar een inkomen op bijstandsniveau heeft gehad. In dat geval wordt ervan uitgegaan dat eiseres niet heeft kunnen reserveren. Deze lijn is in overeenstemming met vaste rechtspraak. [3] Hoewel eiseres ter zitting heeft gesteld dat zij 3 jaar of langer een inkomen lager of op het bijstandsniveau heeft gehad, heeft zij over de periode dat zij in Hongarije woonde geen gegevens verstrekt waaruit opgemaakt kan worden dat hiervan sprake was. Nu eiseres ook niet heeft aangetoond dat zij gedurende 3 jaar een inkomen lager of op het bijstandsniveau heeft gehad, had ook om die reden het college de bijzondere bijstand in de vorm van een lening kunnen verstrekken.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 18 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 11, eerste lid,
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 48, tweede lid, onder b
Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien
de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 51
1. Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet.
2. Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, stemt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.

Voetnoten

1.Zie Centrale Raad van Beroep 16 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2927.
2.Artikel 48 lid 2 onder b en artikel 51 lid 1 van de Participatiewet.
3.ECLI:NL:CRVB: 2021:9