Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De overwegingen omtrent het beslag
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij de productie en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder 405,15 kilogram MDMA, 14,67 kilogram amfetamine en 0,5 liter amfetamine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.
De rechtbank oordeelde dat het bewijs tegen de verdachte onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Hoewel er sterke aanwijzingen waren voor betrokkenheid, zoals het aantreffen van DNA op handschoenen en sigarettenpeuken in de loods waar de drugs waren gevonden, kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht over de aangetroffen drugs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en gelastte de bewaring van in beslag genomen sleutels ten behoeve van de rechthebbende. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022.