ECLI:NL:RBZWB:2022:4745

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
02-135165-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak betreffende betrokkenheid bij productie en bezit van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1997, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij de productie en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder 405,15 kilogram MDMA, 14,67 kilogram amfetamine en 0,5 liter amfetamine. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs tegen de verdachte onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. Hoewel er sterke aanwijzingen waren voor betrokkenheid, zoals het aantreffen van DNA op handschoenen en sigarettenpeuken in de loods waar de drugs waren gevonden, kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht over de aangetroffen drugs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van het tenlastegelegde feit.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en gelastte de bewaring van in beslag genomen sleutels ten behoeve van de rechthebbende. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-135165-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 augustus 2022
in de strafzaak tegen:
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1997 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres] ,
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er – kort en feitelijk weergegeven – op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen 405,15 kilogram MDMA, 14,67 kilogram amfetamine, 0,5 liter amfetamine en 460 gram cocaïne heeft geproduceerd of opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vervaardigen, bereiden, verwerken, althans in ieder geval het opzettelijk aanwezig hebben van de aangetroffen drugs, zij het dat de aangetroffen hoeveelheid MDMA 176 kilogram betrof. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van [Naam 1] en [Naam 2] , de WhatsApp-berichten, de twee handschoenen die in een doos in de betreffende ruimte in de loods zijn aangetroffen, de twee sigarettenpeuken die op de bovenste traptree in de loods zijn aangetroffen en het onderzoek van het NFI. De bijzondere constructie van het huurcontract van de loods past goed bij zaken die niet door de beugel kunnen. De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, te weten dat hij de handschoenen heeft gebruikt om schoon te maken, is niet aannemelijk. Indien de bewijsmiddelen in samenhang en in combinatie met de verklaring van verdachte worden bezien, is er sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat in de loods MDMA, amfetamine of cocaïne is bereid, verwerkt en of vervaardigd. Daarnaast bevat het dossier geen enkel direct bewijsmiddel waaruit kan worden afgeleid dat verdachte de drugs binnen zijn machtssfeer had of dat hij wetenschap had van de aanwezigheid ervan. Verdachte heeft twee keer aan [Naam 3] , in plaats van aan [Naam 2] , doorgegeven dat de huur niet is betaald, maar dat betekent niet dat verdachte enige rol van betekenis heeft gehad bij de op 22 mei 2019 aangetroffen drugs. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte een sleutel had van de ruimte waar de drugs zijn aangetroffen. Dat verdachte op 18 mei 2019 in de loods is geweest kan niet aan het bewijs bijdragen, omdat niet kan worden vastgesteld dat er op die dag enveloppen met geld en een drugspers in de loods lagen. Dat geldt ook voor de drugs. De sigarettenpeuken en handschoenen, waarop het DNA van verdachte is aangetroffen, zijn niet onder zodanige omstandigheden aangetroffen dat het de veronderstelling rechtvaardigt dat deze delictgerelateerd zijn.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 22 mei 2019 is in een loods aan [Straatnaam] in Nieuwendijk in een afgesloten ruimte op de eerste verdieping een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, te weten MDMA, amfetamine en cocaïne. De loods was per 1 september 2017 verhuurd aan [Naam 2] . Vóór die tijd was verdachte huurder van de loods. De verhuurder van het pand, [Naam 1] , heeft verklaard dat hij na het tekenen van de huurovereenkomst met [Naam 2] alleen nog maar verdachte heeft gezien in de loods en nooit iemand anders. Hij zag [Naam 2] bijna nooit. [Naam 1] heeft verdachte op 18 mei 2019 voor het laatst in de loods gezien.
[Naam 2] heeft verklaard dat hij de loods voor [Naam 3] huurde. [Naam 3] betaalde hem maandelijks een contant bedrag, waarvan hij de huur moest betalen. Bij het ondertekenen van de huurovereenkomst waren verdachte, [Naam 1] en hij aanwezig. Bij de overdracht zijn geen sleutels aan [Naam 2] overhandigd. Na het tekenen van de huurovereenkomst is hij nooit meer in de loods geweest.
In de telefoon van [Naam 2] zijn diverse WhatsApp-berichten aangetroffen. In een gesprek van 29 november 2017 vraagt [Naam 3] aan [Naam 2] waarom hij geen geld heeft overgemaakt naar [Naam 1] . [Naam 3] zegt dat [Verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) een appje heeft gekregen van [Naam 1] dat ze de sleutels moeten inleveren. Op 24 juli 2018 zegt [Naam 3] tegen [Naam 2] dat [Verdachte] “dinges” met [Naam 2] regelt, omdat [Naam 3] in Spanje zit. Op 24 juli 2018 zegt [Naam 2] tegen verdachte dat ze het samen moeten regelen. Op 3 april 2019 stuurt [Naam 3] een printscreen van een gesprek aan [Naam 2] , waaruit blijkt dat aan [Verdachte] wordt doorgegeven wat het nieuwe maandbedrag is en aan [Verdachte] wordt gevraagd of hij het openstaande bedrag nog kan regelen.
In de ruimte waar de drugs zijn aangetroffen lagen plastic handschoenen waarop het DNA van verdachte zat. Daarnaast lagen er op de bovenste traptrede van de trap naar de betreffende ruimte twee peuken met daarop ook het DNA van verdachte. Bij de fouillering van verdachte is een sleutelbos in beslag genomen, waarvan met één sleutel de toegangsdeur van de loods kon worden geopend. Een andere sleutel paste in het slot van de deur van de ruimte op de eerste verdieping, maar kon niet worden omgedraaid, waarbij onduidelijk was of dit kwam doordat de deur ten behoeve van de doorzoeking was geforceerd of doordat de sleutel niet bij dit slot hoorde.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet meer op de eerste verdieping in de loods is geweest nadat [Naam 2] de huur van hem had overgenomen. Tevens verklaarde hij dat de sleutel – die niet in de deur van de ruimte boven in de loods paste – van een poort van zijn woning is. Hij kwam af en toe in de loods om zijn eigen spullen op te halen. Met [Naam 2] had hij afgesproken dat hij zo nu en dan nog spullen kon ophalen. Hij had alleen een sleutel van de voordeur. Hij is [Naam 2] nooit in de loods tegengekomen. Op 18 mei 2019 was hij voor het laatst in de loods. Het kan zijn dat hij handschoenen aan heeft gehad met schoonmaken. Hij weet niet hoe de peuken op de trap zijn terechtgekomen. Hij rookte af en toe in de loods.
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit
Voorgaande feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank sterke aanwijzingen op voor strafbare betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit, maar die aanwijzingen zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring. Met name kan daaruit met onvoldoende zekerheid worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs. Zo kan niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte de sleutel had van de ruimte waar deze drugs zijn aangetroffen en evenmin wanneer hij voor het laatst in die ruimte is geweest. De sigarettenpeuken lagen op de trap buiten de ruimte en leveren geen direct bewijs op voor betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit. De handschoenen met daarop het DNA van verdachte lagen weliswaar in de ruimte waar de drugs zijn aangetroffen, maar – hoewel de rechtbank de verklaring van verdachte hierover niet heel geloofwaardig acht – kan ook daarvan geen direct verband met het tenlastegelegde feit worden gelegd. De handschoenen lagen in een verhuisdoos met daarin niet drugsgerelateerde spullen en niet kan worden vastgesteld wanneer en hoe de handschoenen in die ruimte terecht zijn gekomen. Dit laatste heeft evenzeer te gelden voor de handschoen op de werkbank.
Uit het dossier blijkt evenmin van andere handelingen die wijzen op een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de productie en op het bezit van verdovende middelen, waaraan verdachte een voldoende materiële of intellectuele bijdrage heeft geleverd. Hierdoor kan van medeplegen geen sprake zijn.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

5.De overwegingen omtrent het beslag

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen sleutels dienen te worden verbeurdverklaard.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de sleutels – in ieder geval de sleutel van de poort van verdachte – aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen sleutels, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Beslag
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een sleutel van het merk Silca (goednummer 538309);
* een sleutel van het merk Nemef (goednummer 538310);
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 augustus 2022.
Mr. Gielen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.