ECLI:NL:RBZWB:2022:4744

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
02-089428-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor stalking en veroordeling voor poging tot afpersing met taakstraf

Op 18 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van stalking en poging tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van stalking, omdat onvoldoende bewijs was voor de vereiste stelselmatigheid. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor stalking, aangezien de verdachte slechts twee berichten had gestuurd en eenmaal bij de woning van het slachtoffer had aangebeld. De rechtbank oordeelde dat dit niet voldeed aan de criteria voor stalking.

Voor de poging tot afpersing oordeelde de rechtbank echter anders. De verdachte had een digitaal bericht gestuurd aan het slachtoffer waarin hij onder dreiging met geweld betaling eiste van een geldbedrag. De rechtbank achtte dit wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaringen van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, en hield rekening met de ernst van het feit en de kwetsbaarheid van het slachtoffer.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaarde deze niet-ontvankelijk, omdat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank besloot dat de vordering bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-089428-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1984 te [Geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
laatst opgegeven adres [Adres]
postadres [Postadres]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 augustus 2022. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. drs. E. van Aalst, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stalking;
verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 1. Op grond van de stukken in het dossier kan slechts worden vastgesteld dat verdachte één bericht aan [Naam 1] (verder: [Naam 1] ) heeft gestuurd en tweemaal bij de woning heeft aangebeld. Dat is onvoldoende om het vereiste van stelselmatigheid te bewijzen. Feit 2 kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte vond dat [Naam 2] geld aan hem schuldig was en met het versturen van het bericht de intentie had om hem te laten betalen. Dat levert een poging tot afpersing op.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij in de periode van 10 oktober 2020 tot en met 9 november 2020 te Roosendaal [Naam 1] heeft gestalkt door haar veelvuldig berichten te sturen en meermalen bij haar woning aan te bellen, te bonzen op de ramen en zich in de omgeving op te houden.
Om tot een bewezenverklaring van stalking te kunnen komen is vereist dat er sprake is van stelselmatigheid dat ziet op een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie van het handelen van verdachte. Hoewel er door het samenstel van deze factoren geen minimale grenzen zijn aan te geven, is de rechtbank toch van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van stelselmatigheid. Over de verstuurde berichten verklaart [Naam 1] weliswaar dat zij wel 200 screenshots van Whatsappberichten van verdachte heeft, maar deze zitten niet in het dossier. Op grond van de stukken in het dossier kan de rechtbank slechts vaststellen dat verdachte in voornoemde periode twee berichten aan [Naam 1] heeft gestuurd.
Ook verklaart [Naam 1] dat zij vermoedt dat verdachte vanaf 7 oktober 2020 om de dag in de avond aan haar deur kwam en aanbelde of op de ramen bonsde. Door de nachtblindheid van haar en haar partner konden ze echter nooit goed zien of het verdachte was. Wel zou haar moeder verdachte tweemaal hebben gezien. Uit de verklaring van de moeder van [Naam 1] blijkt echter dat zij zich maar één keer kan herinneren dat verdachte voor de deur van [Naam 1] stond, hetgeen verdachte ook heeft bevestigd. De rechtbank kan daarom evenmin vaststellen dat verdachte herhaaldelijk aan de deur van de woning van [Naam 1] is geweest en heeft aangebeld dan wel op de ramen heeft gebonsd.
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van dit procesdossier slechts worden vastgesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode twee berichten aan [Naam 1] heeft gestuurd en eenmaal bij haar woning heeft aangebeld. De rechtbank acht dat qua intensiteit, duur en/of frequentie onvoldoende om stelselmatigheid aan te nemen en spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
Feit 2
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd dat hij het tenlastegelegde bericht heeft verstuurd en ter zake van het feit geen vrijspraak is gevorderd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie [1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris [2] ;
- de aangifte van [Naam 2] [3] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [4] .
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
in de periode van 10 oktober 2020 tot en met 9 november 2020 te Roosendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Naam 2] te dwingen tot afgifte van enig geldbedrag, dat aan die [Naam 2] toebehoorde, een digitaal bericht heeft verzonden bestemd voor die [Naam 2] van welke deze ook kennis heeft genomen met de tekst 'Ik ga die kanker kaffer van [Naam 2] zelf uit roosendaal slaan! Hij heeft tot vanavond 12 uur om die geld te brengen! Ik heb gezegd de volledige 1400 van de honden! Mijn verdwenen tas! En die focking verhuiskosten! 1800 euro! Ik kom 5 keer per dag via de achterkant mijn geld ophalen! Vieze kaffers! Mijn broers zijn onderweg naar roosendaal en we gaan die [Naam 2] even een lesje leren met welke familie hij loopt te spotten', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 140 uur te vervangen door 70 dagen hechtenis. Anders dan de straffen die de richtlijnen voor het openbaar ministerie als uitgangspunt geven, acht zij deze straf passend omdat het hier om een andere en veel lichtere vorm van afpersing gaat. Ook weegt zij mee dat het om een al wat ouder feit gaat, er sinds de aangiftes geen incidenten meer hebben plaatsgevonden en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing door een Whatsapp-bericht aan het slachtoffer te sturen waarin hij onder dreiging met geweld betaling van
€ 1.800,- eiste. Over de aard en de ernst van dit feit weegt de rechtbank mee dat dit geen standaard afpersing betreft, maar dat dit qua intentie meer weg heeft van een bedreiging met geweld die ook een financiële component bevat. Daarbij komt dat dit feit via de digitale weg van een Whatsapp-bericht is gepleegd en er geen fysieke benadering of contact heeft plaatsgevonden. Dat neemt niet weg dat verdachte met dit feit een ernstige inbreuk heeft gepleegd op de psychische integriteit van het slachtoffer. Dat geldt te meer nu het slachtoffer een kwetsbaar persoon betreft. Verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en enkel gehandeld vanuit eigen gevoelens en emoties. De rechtbank rekent dat verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor afpersing maar wel voor andere feiten waaronder bedreiging en geweldsfeiten. Uit de justitiële documentatie blijkt ook dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is waarmee de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houdt.
Er is geen reclasseringsadvies over verdachte opgemaakt, omdat hij hiervan de noodzaak niet inzag. Volgens verdachte werd de hele situatie opgeblazen en speelde deze inmiddels niet meer. Verder had de reclassering nooit iets voor hem kunnen doen, aldus verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het door haar overwogene over de aard en ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking komt in de eis van de officier van justitie. Zij legt daarom een lagere straf aan verdachte op dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 60 uur te vervangen door 30 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Naam 2] heeft op 18 juli 2021 een schadevergoedings-vordering ingediend ter hoogte van € 3.500,- wegens immateriële schade. Naar aanleiding van een verzoek om aanvullende informatie van slachtofferhulp van 1 september 2021 is er op 27 september 2021 een tweede schadevergoedingsvordering binnengekomen ter hoogte van € 4.000,- wegens immateriële schade. Voor wat betreft de hoogte van het gevorderde bedrag gaat de rechtbank uit van de tweede schadevergoedingsvordering.
De rechtbank is over de gevorderde schade van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu niet alleen de schade zelf maar ook de omvang daarvan onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 45, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [Naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Naam 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. B.A.S.E. Maandag, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 augustus 2022.
Mr. De Jonge is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina uit het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant, uit het dossier met onderzoeksnummer ZB2R020114 / Schnauzer, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 88, hierna het eindproces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris van 2 april 2021.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [Naam 2] , eindproces-verbaal p. 15-17.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 22 en 23.