ECLI:NL:RBZWB:2022:4742

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
02-306477-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na brandstichting met gevaar voor goederen en personen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2022, stond de verdachte terecht voor brandstichting in haar woning op 10 november 2021 te Breda. De verdachte, geboren in 1975 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. A.M.J. Joris. De officier van justitie, mr. L.J. den Braber, achtte de brandstichting wettig en overtuigend bewezen, aangezien er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was ontstaan. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was vanwege ernstige psychiatrische problematiek, zoals vastgesteld in een rapport van het Pieter Baan Centrum. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar werd wel ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico, dat voornamelijk werd bepaald door de psychotische stoornis van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-306477-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1975 te [Geboorteplaats- en Land]
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle,
raadsman mr. A.M.J. Joris, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 augustus 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een woning.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op grond van de inhoud van het procesdossier acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 10 november 2021 in de woning aan de [Straatnaam] in Breda op twee plekken een brand is ontstaan. Uit het forensisch onderzoek in de woning is gebleken dat een atmosferische of technische oorzaak van de brand is uitgesloten. Verdachte heeft op zitting verklaard dat zij op het moment van het ontstaan van de brand in de woning aanwezig was. Ze was namelijk geslagen door mannen die haar woning waren binnengedrongen. Volgens verdachte moet één van die mannen ook de brand hebben gesticht. Toen het brandalarm afging heeft ze de woning verlaten. De rechtbank is, op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, van oordeel dat dit alternatieve scenario van verdachte ongeloofwaardig is en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft allereerst wisselend verklaard over de mannen die haar woning zouden zijn binnengedrongen. Zo heeft zij bij de politie verklaard dat de mannen nog in de woning aanwezig waren toen de politie ter plaatse kwam en dat zij toen via de achtertuin zijn weggelopen, terwijl zij op zitting heeft verklaard dat de mannen al weg waren toen de politie kwam. Verdachte heeft op zitting pas voor het eerst een Somalische man bij naam genoemd, die in de woning aanwezig zou zijn geweest. Over deze man heeft zij bij de politie niet verklaard. Daarnaast stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat de verbalisanten en de andere getuigen niemand anders dan verdachte in of bij de woning hebben gezien. Ook heeft verdachte verklaard dat ze zwaar is mishandeld door die mannen, terwijl de politie geen letsel bij haar heeft gezien. Verder weegt de rechtbank in haar oordeel mee dat verdachte eerder een melding heeft gemaakt bij de politie dat er mannen in haar woning waren. Volgens die melding zouden deze mannen een mes bij zich hebben en kleding en een koffer uit haar woning hebben meegenomen. Deze mannen waren volgens haar vervolgens in vliegen veranderd en weggevlogen. Verdachte heeft op zitting ontkend dat ze dit bij de politie heeft gemeld, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het hierover door de politie opgemaakte mutatierapport.
Nu het alternatieve scenario van verdachte als ongeloofwaardig terzijde is geschoven, kan worden vastgesteld dat verdachte als enige in de woning aanwezig was toen de brand is ontstaan. Het kan dan ook niet anders dan dat het verdachte is geweest die de brand in haar woning heeft gesticht.
De door verdachte gestichte brand heeft volgens het forensisch onderzoek tot gevolg gehad dat gevaar voor goederen en gevaar voor personen is ontstaan. De brand is immers gesticht in een rijtjeshuis, waarbij in de aangrenzende woningen bewoners thuis waren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de brandstichting wettig en overtuigend kan worden bewezen, zoals onder 4.4 is omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 november 2021 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan [Straatnaam] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met meerdere goederen in voornoemde woning, ten gevolge waarvan een gedeelte van die woning en zich in voornoemde woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en de overige zich in voornoemde woning bevindende goederen en belendende woningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de belendende woningen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Zowel de officier van justitie als de verdediging concluderen dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij de beoordeling of verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 27 juni 2022. Hierin wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of een andere psychotische stoornis. De deskundigen zien aanwijzingen dat verdachte al vanaf 2019 psychotisch is. Vóór het bewezenverklaarde is zij met een crisismaatregel psychotisch opgenomen, maar ook na het bewezenverklaarde is verdachte in detentie fors psychotisch gezien. Hiervoor heeft zij dwangbehandeling met anti-psychotische medicatie gekregen. De psychose is slechts gedeeltelijk in remissie gegaan en bij de observatie in het PBC is verdachte nog steeds psychotisch gezien. Gezien dit verloop stellen de deskundigen dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde ook psychotisch moet zijn geweest. Zij achten een psychotisch motief voor de brandstichting dan ook zeer waarschijnlijk. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd het feit niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapportage van het PBC over en stelt vast dat het bewezenverklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. Op grond hiervan zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de oplegging van een maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 10 november 2021 schuldig gemaakt aan brandstichting in haar woning. Zij heeft in de woning meerdere goederen in brand gestoken, waardoor goederen en een gedeelte van de woning zijn verbrand. Tijdens de brand waren bewoners van de aangrenzende woningen thuis. Dit betekent dat door het handelen van verdachte niet alleen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Het is aan de buurtbewoners te danken dat het relatief goed is afgelopen en dat er niemand gewond is geraakt. Zij hebben immers de politie en de brandweer ingeschakeld. Niet alleen voor hen, maar voor de maatschappij in het algemeen geldt dat brandstichting gevoelens van onrust en onveiligheid teweegbrengt, vooral nu de brandstichting heeft plaatsgevonden in een middenwoning in een rij van twaalf woningen.
Zoals de rechtbank in paragraaf 5.2 heeft overwogen, kan het bewezenverklaarde feit niet aan verdachte worden toegerekend doordat bij haar sprake is van een psychotische stoornis. Er kan aan haar daarom geen straf worden opgelegd. Wel kan de rechtbank aan verdachte een of meer maatregelen opleggen. Bij het overwegen daarvan heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoon van verdachte.
Uit de rapportage van het PBC blijkt dat bij verdachte weinig beschermende factoren aanwezig zijn en dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Het recidiverisico wordt vooral bepaald door het psychotisch zijn van verdachte. Indien de psychose met medicatie wordt behandeld, kan het recidiverisico worden beperkt. In het PBC is echter gebleken dat verdachte niet medicatietrouw is. Het recidiverisico hangt ook samen met de omstandigheid dat verdachte haar problematiek ontkent. Ze heeft geen ziektebesef en -inzicht, waardoor zij niet gemotiveerd is medicatie te nemen en de benodigde behandeling complex en langdurig zal zijn. Op basis van de opgedane ervaringen met eerdere zorgmachtigingen en de verwachte lange duur van de benodigde behandeling achten de deskundigen een langdurend kader noodzakelijk. Hiertoe wordt het opleggen van tbs met verpleging van overheidswege geadviseerd.
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van tbs. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat er sprake is van een hoog recidiverisico, dat voornamelijk wordt bepaald door de psychotische stoornis van verdachte.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen van het PBC is de rechtbank van oordeel dat tbs ook noodzakelijk is. Alleen dan is er een stevig kader waarin langdurige behandeling van verdachte kan plaatsvinden.
Gelet op de ernstige en langdurige problematiek van verdachte en het gevaar dat zij voor anderen oplevert acht de rechtbank ook verpleging van overheidswege noodzakelijk. Ondanks dat verdachte first offender is ziet de rechtbank geen ruimte voor een tbs met voorwaarden, omdat verdachte geen ziektebesef en -inzicht heeft en ongemotiveerd is voor anti-psychotische medicatie. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat met een tbs met voorwaarden de veiligheid van de maatschappij onvoldoende kan worden gegarandeerd.
De rechtbank overweegt dat de tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte voor het onder 4.4 bewezenverklaarde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. D.M.I.C. Schijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 augustus 2022.
Mr. D.M.I.C. Schijns is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.