In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 augustus 2022, stond de verdachte terecht voor brandstichting in haar woning op 10 november 2021 te Breda. De verdachte, geboren in 1975 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zwolle, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. A.M.J. Joris. De officier van justitie, mr. L.J. den Braber, achtte de brandstichting wettig en overtuigend bewezen, aangezien er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was ontstaan. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was vanwege ernstige psychiatrische problematiek, zoals vastgesteld in een rapport van het Pieter Baan Centrum. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar werd wel ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico, dat voornamelijk werd bepaald door de psychotische stoornis van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.