ECLI:NL:RBZWB:2022:47

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
02/302219-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling na confrontatie met hamer en auto

Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C.T. Tjauw-Foe, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd bijgestaan door raadsman mr. M.J. Crombach. De tenlastelegging hield in dat de verdachte had geprobeerd een slachtoffer zwaar te mishandelen door hem met een hamer te slaan en met een auto op hem in te rijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 28 november 2020 een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij het slachtoffer een verwonding opliep aan zijn linker wenkbrauw.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf beoordeeld. Het bleek dat de verdachte op enig moment een hamer uit zijn auto had gepakt en in de richting van het slachtoffer was gelopen, maar hij heeft ontkend daadwerkelijk te hebben geslagen. Getuigenverklaringen waren tegenstrijdig over de snelheid waarmee de verdachte met de auto op het slachtoffer inreed. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had gecreëerd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 5.000,- gevorderd voor immateriële schade, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank heeft ook de kosten van de verdachte begroot op nihil en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M.E.I. Beudeker, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/302219-20
vonnis van de meervoudige kamer van 10 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C.T. Tjauw-Foe, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. Doorakkers de vordering tot schadevergoeding toegelicht. Het onderzoek is gesloten op 10 januari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen door hem met een hamer te slaan en met een auto op hem in te rijden.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] met een hamer te slaan en op hem in te rijden met een auto. Er is geen sprake van een noodweersituatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betoogt dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het slaan met een hamer of een ander voorwerp vanwege gebrek aan bewijs. Uit het dossier volgt niet dat verdachte ook daadwerkelijk heeft geslagen, laat staan dat hij [slachtoffer] heeft geraakt. Zelfs als hij heeft gepoogd te slaan, was er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en heeft verdachte die kans zeker niet bewust aanvaard. Voor de aanrijding komt verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte mocht vermoeden dat [slachtoffer] zijn vriendin wilde neersteken, waardoor sprake was van een noodweersituatie. Door hem met geringe snelheid en zonder veel gevolgen met de auto te raken, heeft hij proportioneel gehandeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 28 november 2020 in Tilburg een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte. Bij dit incident heeft [slachtoffer] een wond opgelopen bij zijn linker wenkbrauw.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft verricht en zo ja, of dit kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
Het slaan met een hamer
Uit het dossier blijkt dat verdachte op enig moment een hamer uit zijn auto heeft gepakt en in de richting van [slachtoffer] is gelopen. Verdachte betwist dit ook niet. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij niet met de hamer heeft geslagen. Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat verdachte een klap met de hamer gaf waarbij hij [slachtoffer] op zijn borst raakte. Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte uithaalde met de hamer, maar dat [slachtoffer] deze klap kon blokkeren waardoor de hamer op de grond viel. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem drie keer met de hamer heeft geslagen, waarbij de hamer hem een keer tegen het hoofd en twee keer tegen de schouder heeft geraakt. Gelet op deze verklaringen, oordeelt de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] eenmaal met de hamer tegen de borst heeft geslagen, maar niet dat hij [slachtoffer] meerdere keren, of tegen het hoofd, heeft geslagen. In dit verband is van belang dat de getuige [getuige 1] vlakbij de vechtpartij stond en zeer gedetailleerd verklaart, terwijl uit het dossier volgt dat mogelijk ook de partner van verdachte met de hamer op [slachtoffer] heeft geslagen. De verklaring van [slachtoffer] dat het verdachte (en niet zijn partner) is geweest die met de hamer op zijn hoofd heeft geslagen, wordt niet ondersteund door de getuigenverklaringen of een ander bewijsmiddel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het eenmalig slaan met een hamer tegen de borst niet zonder meer worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat kan onder omstandigheden anders zijn, in welk verband van belang kan zijn met welke kracht is geslagen en met welke zijde van de hamer. Daarvoor biedt het dossier evenwel geen aanknopingspunten. Daar komt bij dat niet is gebleken van enig borstletsel bij [slachtoffer] . Op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Het met een auto met (aanzienlijke) snelheid inrijden
Voorts wordt verdachte verweten dat hij met een auto met (aanzienlijke) snelheid is ingereden op [slachtoffer] . Verdachte heeft niet betwist dat hij in de richting van [slachtoffer] is gereden en hem daarbij heeft geraakt. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier verschillende verklaringen bevinden over de snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden. Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat de auto stil stond en dat toen flink het gas werd ingetrapt. Volgens die getuige zou verdachte tegen [slachtoffer] zijn aangereden met een snelheid van 25 tot 30 kilometer per uur. Daarentegen heeft getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte stapvoets reed met een snelheid tussen de 5 en 10 kilometer per uur en dat hij daarna wel gas bij gaf. Andere getuigen hebben geen verklaring afgelegd over de snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden. Gelet op deze verklaringen kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wat de snelheid is geweest. Ook blijkt niet uit het dossier wat de afstand van het voertuig tot [slachtoffer] is geweest op het moment dat verdachte gas heeft gegeven en een aanvang heeft gemaakt met het rijden in de richting van [slachtoffer] . Op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. De rechtbank zal verdachte daarom ook voor wat betreft deze gedraging vrijspreken van de ten laste gelegde poging zware mishandeling.
De conclusie luidt dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte een poging tot zware mishandeling heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken. De rechtbank merkt op dat mishandeling niet is ten laste gelegd.
Nu verdachte wordt vrijgesproken blijven de overige gevoerde verweren van de raadsman onbesproken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. R.P. Broeders en
mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 januari 2022.