In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 de WOZ-waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 844.000,- voor het kalenderjaar 2020. De belanghebbende, eigenaar van een opslagterrein dat wordt gebruikt voor de opslag en het onderhoud van boten, is het niet eens met deze vaststelling en stelt dat de waarde te hoog is. De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar moet aantonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De waardepeildatum is 1 januari 2019. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde heeft bepaald aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode en de gecorrigeerde vervangingswaardemethode. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde waarde onjuist is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.