ECLI:NL:RBZWB:2022:4622

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
BRE 20/7229
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belastingplichtige en de inspecteur van de Belastingdienst. De belastingplichtige had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 217.739 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.946 was vastgesteld. De inspecteur had bij de aanslag een belastingrente van € 9.431 in rekening gebracht. De belastingplichtige stelde dat de aanslag niet tijdig was opgelegd en dat de inspecteur de aanslag naar een onjuist bedrag had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat er uitstel voor het indienen van de aangifte was verleend, waardoor de aanslag niet tijdig was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de belastingplichtige gegrond, vernietigde de aanslag en de beschikking belastingrente, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belastingplichtige tot een bedrag van € 1.787. Tevens werd het griffierecht van € 48 aan de belastingplichtige vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7229
uitspraak van 24 augustus 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], woonachtig te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 217.739 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.946 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 9.431 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking belastingrente afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 48.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [naam 1] , en tot bijstand, [naam 2] , en namens de inspecteur, [naam 3] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
De inspecteur heeft bij brief van 28 februari 2016 belanghebbende uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2015.
2.2.
Belanghebbende dreef tot het jaar 2015 een onderneming onder de naam [bedrijf] . De onderneming werd gedreven in de vorm van een rozenkwekerij. Belanghebbende heeft zijn activiteiten in het kader van zijn onderneming in het jaar 2015 gestaakt. Tot het ondernemingsvermogen behoorden de volgende (cultuur)gronden en opstal:
- Z 3319, 75 are 90 ca.;
- Z 3330, 51 are 10 ca.;
- Z 3332, 44 are 30 ca.;
- Z 3333, 13 are 20 ca.;
- Z 3471, 42 are 90 ca.;
- Z 3344, 13 are 40 ca.;
- Z 3361, 19 are 66 ca.;
- Z 4942, 79 are 50 ca.;
- Gedeeltelijk Z 3468 58 are 10 ca.;
- Z 4549, 67 are 35 ca.;
- Een (gedeeltelijk gesloopt) bergruimte-kweekkasje.
Deze activa zijn in het jaar 2015 tegen een boekwaarde van € 121.171 naar het privévermogen van belanghebbende gegaan.
2.3.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.253 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.812 (de aangifte). De aangifte vermeldt onder meer een gerealiseerde boekwinst van € 3.750 voor het bergruimte-kweekkasje. Op de overige (cultuur)gronden heeft belanghebbende geen boekwinst in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft verder een bedrag van € 106.638 voor landbouwgrond 4,5 ha, [adres 1] (de landbouwgrond) tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend. Deze landbouwgrond is op 15 oktober 2014 aan een derde verkocht voor een bedrag van € 435.000 en op 7 juli 2015 geleverd.
2.4.
De inspecteur heeft bij brief van 8 oktober 2018 belanghebbende verzocht om een specificatie van de behaalde boekwinst op activa/buitengewone baten en een eventueel aanwezig taxatierapport dat aan de boekwinst ten grondslag heeft gelegen.
2.5.
Belanghebbende heeft op het onder 2.4 vermelde verzoek bij e-mail van 22 oktober 2018 als volgt gereageerd:
“in aanvulling op uw brief met datum 8 oktober 2018 -die onderstaand ook is bijgevoegd- hierbij het volgende:
1. de fiscale jaarcijfers 2015 van [bedrijf] zijn bijgevoegd - hieruit blijkt een boekwinst op activa ad € 3.250;
2. de toelichting inkomen 2015 [belanghebbende] is bijgevoegd - op blad 2 staat de berekening vermeld van de boekwinst activa ad € 3.250.”
2.6.
De inspecteur heeft bij e-mail van 25 oktober 2018 als volgt gereageerd:
“Na beoordeling van de ontvangen stukken ontvang ik gaarne van u welke onroerende zaken tegen welke waarde de onderneming hebben verlaten.
Zijn deze verkocht of naar privé overgebracht? Gaarne een specificatie. Verder wil ik van u weten hoe de waarde is vastgesteld. Gaarne ook vermelding van kenmerken van de grond met sectienummers en grootte.
Vervolgens zie ik in de aangifte in box 3 een perceel cultuurgrond met een waarde van € 106.638 dat in 2015 is verkocht voor € 435.000.
Volgens de akte heeft de levering al in 2014 plaats gevonden zodat de waarde per 1 januari 2015 volgens mij geen € 106.638 dient te zijn, maar € 435.000. Gaarne ontvang ik van u hiervan een verklaring.”
2.7.
De inspecteur heeft van de onroerende zaak op 9 mei 2019 een taxatie laten uitvoeren door de agrarisch taxateur van de Belastingdienst, [taxateur] (de taxateur). Van deze taxatie is een controlerapport waardeonderzoek (het taxatierapport) opgemaakt en ondertekend op 5 augustus 2019 door de taxateur. Het taxatierapport vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

2.3 Bevindingen naar aanleiding van het onderzoek
Zoals aangegeven is er slechts een opname geweest van de onroerende zaak vanuit de openbare weg, er is geen toegang verleend tot het getaxeerde. Voor de waarde van de bedrijfsopstallen en de ondergrond van de bedrijfsopstallen is de transactie [adres 1] en [adres 1] als referentie gebruikt. Dit betreft een naburige rozenkwekerij met bedrijfswoning met loods ondergrond en cultuurgrond. Het object is inmiddels formeel in gebruik als agrarisch hulpbedrijf.
Voor de locatie [adres 2] , gelegen in een lintbebouwing met woningen, is een vergelijkbare herbestemming een reele optie.
Eén van de gebouwen is ook in gebruik (geweest?) als “modeschuur”
Het actueel gebruik van de opstallen is echter niet bekend vanwege de beperkte opname.
Vanuit de informatie vanuit planviewer, ruimtelijke plannen en BAG heb ik de volgende opstanden genoteerd per peildatum;
- Loods (modeschuur) 105 m2
- Loods (voormalige corridor) 210 m2
- Warenhuis /kas 470 m2
Verder heb ik vanuit ruimtelijke plannen een verdeling gemaakt van het
grondgebruik;
- Ondergrond woning 1.000 m2
- Ondergrond bedrijf 5.000 m2
- Overige (landbouw) grond 40.931 m2
- Totale perceels oppervlakte 46.931 m2
(= 04.69.31 ha)
Bij de opname was het perceel in gebruik als maisland. De formele bestemming is glastuinbouw met een maximale oppervlakte van 3 ha. (bron ruimtelijke plannen)
Gezien de matige kavelvorm en de ligging nabij woningen acht ik de mogelijkheden voor (her)vestiging van glastuinbouw niet als voor de handliggend. Mogelijkheden zijn er wellicht wel als locatie voor zachtfruit.
Verder is er aansluiting gezocht bij de eerdere transactie van perceel [adres 3] welk perceel op 15-10-2014 is verkocht en op 03-07-2015 is geleverd voor circa € 97.000 /ha.
Een eventuele herbestemming van de locatie is niet ondenkbeeldig maar speelt waarschijnlijk op langere termijn vanwege de beperkte groeipotentie van de plaats [plaats] .
Ter verdere onderbouwing zijn een 8 tal naburige transacties van landbouwgronden en een vijftal transacties woningen gebruikt.
w.o.
[adres 4]
[adres 5]
Bouwgronden [adres 1]
[adres 6]
(…)
4 Conclusie
Op basis van het beschreven onderzoek is gemotiveerd gebleken dat de door belastingplichtige aangegeven waarde in het economisch verkeer niet gevolgd kan worden. Ik adviseer de volgende waarde in het economisch verkeer aan te houden:
Peildatum Grondslag Geschatte waarde
31-12-2015 Vrij te aanvaarden € 644.000
Bovenstaande waarde is als volgt opgebouwd;
Ondergrond bedrijf (circa 5.000 m2) € 180.000,-
Bedrijfsopstallen € 54.000,-
Overige landbouwgronden (04.09.31 ha)
€ 410.000,-
Totaal € 644.000,-
Peildatum Grondslag Geschatte waarde
31-12-2015 WEVAB € 569.000
Bovenstaande waarde is als volgt opgebouwd;
Ondergrond bedrijf (circa 5.000 m2) € 105.000,-
Bedrijfsopstallen € 54.000,-
Overige landbouwgronden (04.09.31 ha)
€ 410.000,-
Totaal € 569.000,-”
2.8.
De inspecteur heeft bij brief van 13 augustus 2019 zijn voornemen om af te wijken van de aangifte aan belanghebbende kenbaar gemaakt. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:

1.Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte

Inkomen uit werk en woning (box 1)
Winst uit onderneming
Uit de verstrekte informatie blijkt dat uw cliënt de onderneming in 2015 heeft gestaakt en dat alle activa naar het privé-vermogen zijn overgegaan. Door u is in de stakingswinstberekening uitgegaan van het feit dat de boekwaarden van de gronden gelijk zijn geweest aan de agrarische waarden, zodat er van een belaste boekwinst geen sprake is geweest. Enkel over een kweekkastje wordt een belaste boekwinst gerealiseerd. Bij de beëindiging van de onderneming heeft geen taxatie ten grondslag gelegen. Derhalve heb ik de taxateur van de belastingdienst de opdracht gegeven om de waarden van de vaste activa te beoordelen. Als gevolg van onderstaande beoordeling van de taxateur wordt de belaste boekwinst gecorrigeerd.
Peildatum Grondslag Geschatte waarde
31-12-2015 Vrij te aanvaarden € 644.000
Bovenstaande waarde is als volgt opgebouwd:
Ondergrond bedrijf (circa 5.000m2) € 180.000
Bedrijfsopstallen € 54.000
Overige landbouwgronden ( 04.09.31 ha)
€ 410.000
Totaal € 644.000
Peildatum Grondslag Geschatte waarde
31-12-2015 WEVAB € 569.000
Bovenstaande waarde is als volgt opgebouwd:
Ondergrond bedrijf (circa 5.000m2) € 105.000
Bedrijfsopstallen € 54.000
Overige landbouwgronden ( 04.09.31 ha)
€ 410.000
Totaal € 569.000
De belaste boekwinst op grond bedraagt nu € 75.000 en de belaste boekwinst
Op gebouwen bedraagt nu € 54.000 minus de boekwaarde van € 500 is € 53.500.
De totale belaste boekwinst bedraagt nu € 128.500. Aangegeven is € 3.250.
Correctie derhalve € 125.250.
Voordeel uit sparen en beleggen (box 3)
Bezittingen: waarde overige onroerende zaken
U hebt mij geïnformeerd over het voordeel uit sparen en beleggen van uw cliënt. In de aangifte is een bedrag van € 345.308 aangegeven, waarover een percentage van 4 wordt genomen om het voordeel uit sparen en beleggen te berekenen. Voor de landbouwgrond aan de [adres 1] heeft uw cliënt bij de waarden van overige onroerende zaken een bedrag aangegeven van € 106.638 op 1 januari 2015.
Uit mijn informatie blijkt dat de waarden van de landbouwgrond aan de [adres 1] op 1 januari 2015 € 435.000 moet zijn. Dit bedrag is gebaseerd op een akte van levering van 3 juli 2015 waarin wordt medegedeeld dat de koopovereenkomst al gesloten is op 15 oktober 2014. Omdat de bezittingen voor box 3 de peildatum hebben van 1 januari 2015 is het bedrag dat in de koopovereenkomst is opgenomen de basis voor de aangifte. Dit betekent dat het bedrag waarover het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend te laag is
. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangifte af te wijken met een bedrag van € 328.362.

2.Berekening

Belastbaar inkomen uit werk en woning (box
1)
Het berekende inkomen uit werk en woning volgens € 103.149
de aangifte
Totaalbedrag van de afwijking(en)
€ +125.250
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 228.399
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
(box 3)
Het aangegeven bedrag waarover het voordeel uit € 345.308
sparen en beleggen wordt berekend
Totaalbedrag van de afwijking(en)
€ +328.362
Het forfaitaire rendement 4% x 673.670
Het voordeel uit sparen en beleggen € 26.946
Vastgesteld belastbaar inkomen uit sparen en € 26.946”
beleggen
2.9.
De inspecteur heeft de aanslag met dagtekening 18 oktober 2019 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 217.739 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 26.946. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 9.431 belastingrente in rekening gebracht.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de inspecteur de aanslag tijdig heeft opgelegd, alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en de hoorplicht heeft geschonden. Voorts is in geschil of de inspecteur de aanslag naar een juist bedrag heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag ter zake van de staking van de onderneming terecht een boekwinst van € 125.250 in aanmerking heeft genomen en of de inspecteur de waarde van de landbouwgrond in box 3 terecht met een bedrag van € 328.362 heeft gecorrigeerd. Tot slot is de berekening van de belastingrente in geschil.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot op € 86.253 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen tot op € 13.812, en tot vermindering van de beschikking belastingrente tot nihil dan wel te herrekenen met een wettelijke rente van 2%.
3.3.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de aanslag met dagtekening 18 oktober 2019 buiten de driejaarstermijn van artikel 11, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is vastgesteld. De inspecteur heeft gesteld dat de (voormalige) gemachtigde van belanghebbende om uitstel voor het doen van de aangifte heeft verzocht en dat aan hem dit uitstel tot 1 mei 2017 is verleend op grond van de zogenoemde beconregeling. De inspecteur verwijst daarbij naar het beconnummer waarmee dit verzoek zou zijn gedaan.
4.2.
Op grond van artikel 11, lid 3, AWR, vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt deze termijn met de duur van dit uitstel verleend. Op grond van artikel 11, lid 4, AWR, wordt de belastingschuld geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop het tijdvak waarover de belasting wordt geheven eindigt.
4.3.
Vast staat dat de belastingschuld op 31 december 2015 is ontstaan. Dit brengt mee dat de inspecteur de aanslag op uiterlijk 31 december 2018 bevoegdelijk kon vaststellen, tenzij aan belanghebbende uitstel voor het doen van aangifte was verleend. Belanghebbende heeft de stellingen van de inspecteur dat door of namens hem om uitstel voor het doen van de aangifte was verzocht en dat dit uitstel ook was verleend, gemotiveerd betwist.
4.4.
In het geval een belastingplichtige betwist dat door of namens hem om uitstel voor het indienen van de aangifte is verzocht, dient de inspecteur ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast meer bewijs in te brengen dan het enkele noemen van het beconnummer waarmee om het uitstel zou zijn verzocht. Van de inspecteur mag dan worden verwacht dat hij (een kopie van) het uitstelverzoek en van de beslissing waarmee het uitstel is verleend in het geding brengt, dan wel op een andere wijze aannemelijk maakt dat door of namens de belastingplichtige om uitstel is verzocht en dat dit uitstel vervolgens is verleend. Indien dergelijke stukken binnen de Belastingdienst niet (meer) beschikbaar zijn en de inspecteur ook niet op een andere wijze bewijs kan leveren, behoren de gevolgen daarvan voor rekening van de inspecteur te komen.
4.5.
In de gedingstukken is geen kopie van het verzoek tot uitstel voor het doen van de aangifte opgenomen. Een kopie van de beslissing waarmee dit uitstel zou zijn verleend behoort evenmin tot de gedingstukken. Evenmin is op andere wijze uit de gedingstukken af te leiden dat op grond van de beconregeling uitstel is verleend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens belanghebbende is verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Het enkele noemen van een beconnummer ter zitting, waarvan de juistheid overigens door belanghebbende wordt betwist, is daartoe in ieder geval onvoldoende.
4.6.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is van verleend uitstel in de zin van artikel 11, lid 3, AWR, geen sprake. De laatste dag waarop de aanslag bevoegdelijk kon worden opgelegd is dan 31 december 2018. De dagtekening van de aanslag is 18 oktober 2019. De aanslag is daarom niet tijdig vastgesteld.
4.7.
Het beroep is gegrond. De overige grieven behoeven daarom geen behandeling.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank ziet aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in verband met het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.
De hoogte van de proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.787 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1.
5.3.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 48 te worden vergoed.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag;
  • vernietigt de beschikking belastingrente;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 1.787; en
  • gelast dat de inspecteur het voor het beroep betaalde griffierecht van € 48 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.A. Bosman, voorzitter, A. van Dongen en T.A. de Hek, rechters, in aanwezigheid van J. Azmi Shenouda, griffier, op 24 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.