ECLI:NL:RBZWB:2022:461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
02/168081-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en vernieling met bijzondere voorwaarden

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht en een ruit heeft vernield. De verdachte, geboren in 1994, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.K.J. Dikkerboom. Tijdens de zitting op 18 januari 2022 heeft de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, de beschuldigingen toegelicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor de brandstichting volledig ontoerekeningsvatbaar was, terwijl hij voor de vernieling verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank baseerde haar oordeel op deskundigenrapporten die aantoonden dat de verdachte leed aan een bipolaire stoornis en tijdens de brandstichting in een manische psychose verkeerde. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, met bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht door de reclassering en een verbod op het gebruik van alcohol en drugs. De benadeelde partij, een bedrijf, vorderde schadevergoeding voor de geleden schade, maar de rechtbank verklaarde de vordering voor een groot deel niet-ontvankelijk, met uitzondering van een bedrag van € 418,78 voor de vernieling van de ruit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor deze schade en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukt de impact van de feiten op de betrokkenen en de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/168081-20
vonnis van de meervoudige kamer van 1 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht en een ruit heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten zoals ten laste gelegd heeft begaan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de tenlastegelegde feiten eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • De bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 18 januari 2022;
  • Het proces-verbaal aangifte van aangever [aangever 1] namens [bedrijf] d.d. 26 maart 2020, opgenomen op pagina 12 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020075902 van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 119;
  • Het aanvullend proces-verbaal Forensisch Onderzoek d.d. 3 september 2020.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sv en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 18 januari 2022;
  • Het proces-verbaal aangifte van aangever [aangever 2] namens [bedrijf] d.d. 26 maart 2020, opgenomen op pagina 18 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020075902 van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 119.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 25 maart 2020 tot en met 26 maart 2020 te Hilvarenbeek opzettelijk brand heeft gesticht bij dierenverblijven van [bedrijf] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een (ontstoken) aansteker de dierenverblijven aangestoken, ten gevolge waarvan die dierenverblijven geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen (dieren), te duchten was;
2
hij op 26 maart 2020 te Hilvarenbeek
opzettelijk en wederrechtelijk een ruit die aan een ander, te weten aan [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Destrafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte ten aanzien van feit 1 volledig ontoerekeningsvatbaar en verwijst daarbij naar de over verdachte uitgebrachte deskundigenrapporten. Hij stelt dat verdachte ten aanzien van feit 1 ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie acht verdachte wel strafbaar ten aanzien van feit 2.
5.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht verdachte ten aanzien van feit 1 ook volledig ontoerekeningsvatbaar onder verwijzing naar de deskundigenrapporten en bepleit dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ook de verdediging acht verdachte strafbaar ten aanzien van feit 2.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Over verdachte zijn op 12 maart 2021 door psychiater [naam 2] en op 15 maart 2021 door klinisch-psycholoog [naam 3] rapportages uitgebracht.
Uit het rapport van psychiater [naam 2] blijkt dat er bij verdachte sprake is van een bipolaire I stoornis alsmede van een ernstige stoornis in cannabisgebruik die door toezicht van de reclassering inmiddels in remissie is. Ten tijde van de brandstichting was bij verdachte sprake van een actuele manisch psychotische decompensatie. Dit manisch psychotische toestandsbeeld heeft invloed gehad op de gedragskeuze van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte had ten tijde van de brandstichting grootheidsideëen en dacht dat het zijn taak was om de dieren te bevrijden. Vanuit zijn psychotisch toestandsbeeld heeft verdachte vervolgens brand gesticht in een aantal dierenverblijven. Er wordt geadviseerd om de brandstichting niet toe te rekenen aan verdachte.
Klinisch-psycholoog [naam 3] heeft in zijn rapportage eveneens geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een bipolaire I stoornis alsmede van een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, die in vroege, gedwongen remissie is. De realiteitstoetsing van verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde gestoord en verdachte verkeerde ten tijde van het delict in een manische episode. Verdachte was op basis van psychotische overwegingen van mening dat hij de dieren hun vrijheid moest geven en heeft daarom brand gesticht in een aantal dierenverblijven. Er wordt dan ook geadviseerd om het tenlastegelegde onder 1 niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte met betrekking tot het aan hem tenlastegelegde feit onder 1 over. Zij acht verdachte daarom niet strafbaar ten aanzien van feit 1 en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte voor feit 2 uitsluiten. De rechtbank acht verdachte dan ook strafbaar ten aanzien van feit 2.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor feit 1 aan verdachte op te leggen de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden. Dit gezien het feit dat uit de rapportages blijkt dat er wel een behandelkader voor verdachte dient te zijn om recidive te voorkomen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden niet tot de mogelijkheden behoort, omdat verdachte enkel voor feit 2 kan worden veroordeeld en dit een vernieling van een ruit betreft. Hiervoor zou slechts een geldboete van € 250,- passend zijn gezien de geldende strafmaatrichtlijnen. Ook de LOVS-oriëntatiepunten noemen bij een vernieling door een first offender een geldboete. Daarnaast geldt dat ook rekening gehouden moet worden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid voor feit 2 en de omstandigheid dat verdachte al drie dagen in voorarrest heeft gezeten. Dan blijft er slechts een geldboete van € 150,- over en na aftrek van voorarrest niets meer.
De officier van justitie heeft gevorderd de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat bij oplegging van de voorgestelde maatregel voor feit 1, bij feit 2 kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er aan verdachte niet de maatregel van TBS met voorwaarden moet worden opgelegd, aangezien er een alternatief bestaat in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden die als stok achter de deur kan dienen, ook al betekent dit dat er een zwaardere straf dan gebruikelijk voor vernieling wordt opgelegd. Het nodige behandelkader kan op die manier vorm krijgen. Zij betrekt hierbij het feit dat verdachte inmiddels verplichte zorg ontvangt vanuit de reguliere GGZ via een door de civiele rechter uitgesproken zorgmachtiging. Deze zorgmachtiging is verlengd tot november 2022.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is in de nacht van 25 op 26 maart 2020 binnengedrongen bij het [bedrijf] en heeft brand gesticht in een drietal dierenverblijven teneinde de dieren te kunnen bevrijden. De brand heeft aan acht impala’s en twee koedoes het leven gekost .Toen deze brand oversloeg heeft verdachte uiteindelijk een stoel door de ruit van het restaurant op het terrein van het safaripark gegooid om alarm te slaan. Het behoeft geen betoog dat de brandstichting en de hieruit voortvloeiende gevolgen een grote impact hebben gehad op het personeel van de [bedrijf] , dat hun dieren, die ze veelal jaren verzorgden, in erbarmelijke omstandigheden aantrof na de brand
Zoals hiervoor is overwogen is de bewezenverklaarde brandstichting onder feit 1 niet aan verdachte toe te rekenen, omdat hij bij het plegen daarvan verkeerde onder invloed van een ernstige psychische stoornis, te weten een bipolaire I stoornis die op dat moment gepaard ging met fikse realiteitsvertekeningen. Zo verkeerde verdachte in de volste (psychotisch gekleurde) overtuiging dat hij de dieren moest redden en dat hij hen enkel door de brand te stichten kon bevrijden.
Voor feit 2 is dat anders. De psycholoog en psychiater hebben in hun rapportages naar voren gebracht dat op het moment van de vernieling verdachte zich weer meer bewust was van de realiteit. Middels een gerichte actie, het gooien van een stoel door een raam van het restaurant van de [bedrijf] , heeft verdachte namelijk getracht alarm te slaan toen hij besefte dat de brand te groot van omvang werd. Verdachte verkeerde nog wel in een psychose maar zijn gedrag werd op dat moment niet bepaald door een overtuiging vanuit een psychose of grootheidsidee. Het normale of gezonde bewustzijn had de overhand. De vernieling kan verdachte dan ook, weliswaar in verminderde mate, worden toegerekend.
De rechtbank volgt de deskundigen in deze conclusie en acht verdachte voor feit 2 verminderd toerekeningsvatbaar.
De psychiater en de psycholoog hebben aangegeven dat de bipolaire stoornis van verdachte chronisch van aard is. Er is sprake van een blijvende kwetsbaarheid bij verdachte. Verder hebben zij in hun rapportages opgenomen dat verdachte veel beschermende factoren in zijn leven heeft (onder andere een steunend netwerk) maar dat er ook risicofactoren aanwezig zijn. Zo heeft verdachte een beperkt inzicht in zijn ziektebeeld en een beperkte motivatie voor behandeling en medicatie. Ook heeft verdachte aangegeven dat hij zich niet meer aan de opgelegde beperkingen wenst te blijven houden als dit niet meer strikt noodzakelijk is en wederom verdovende middelen en alcohol wil gaan gebruiken. Dit maakt dat er volgens psychiater [naam 2] sprake is van een matig hoog recidiverisico. Psycholoog [naam 3] is van mening dat er in beginsel sprake is van een matig recidiverisico. Het recidiverisico zou echter hoger kunnen uitvallen als verdachte zijn medicatie (lithium) niet meer gebruikt en/of wederom softdrugs of andere middelen gaat gebruiken. De deskundigen adviseren om aan verdachte, in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf, een ambulante behandeling op te leggen binnen een psychiatrische forensische polikliniek of forensisch fact team. De behandeling kan dan gericht zijn op het behandelen van de bipolaire stoornis en het verminderen van het recidiverisico. Er dient tevens monitoring plaats te vinden door de reclassering.
Ter zitting is door de psycholoog en de psychiater aangegeven dat een voorwaardelijke vrijheidsstraf als een voldoende stok achter de deur zal fungeren voor verdachte. Gelet op de chronische stoornis van verdachte achten zij net als de reclassering een proeftijd van drie jaar aangewezen. De civiele zorgmachtiging in combinatie met de bijzondere voorwaarden zullen elkaar goed aanvullen hetgeen voldoende moet zijn om het recidiverisico in te perken.
De rechtbank slaat ook acht op het door [naam 1] reclassering opgestelde rapport van 5 januari 2022. Uit dit rapport blijkt dat de huidige zorgmachtiging is verlengd tot november 2022. Verdachte lijkt zijn houding sinds de vorige zitting te hebben veranderd en stelt zich meer open op richting de GGZ. Verdachte is gemotiveerd om niet meer in een psychose te raken en komt zijn afspraken na. De reclassering heeft geconcludeerd dat een reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijk strafdeel in combinatie met een zorgmachtiging op dit moment als toereikend moet worden gezien om de risico’s op recidive afdoende te beperken. Ter zitting is door de reclassering aangegeven dat de behandelrelatie tussen behandelaars en verdachte is verbeterd. De reclassering ziet momenteel en anders dan in het rapport van 12 augustus 2021 geen noodzaak om een TBS met voorwaarden op te leggen om het recidiverisico te beperken.
Uit hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht, blijkt dat verdachte lijdt aan een chronische aandoening en hierdoor langdurig toezicht en begeleiding nodig heeft. In het verleden is er aan de zijde van verdachte ook sprake geweest van terugvallen waardoor er een kader nodig zal zijn om te zorgen dat verdachte niet opnieuw terugvalt in een psychose. Het stoppen met medicatie en het opnieuw gaan gebruiken van cannabis zijn voor verdachte risicofactoren, terwijl hij ook nog op zitting heeft verteld dat hij in de toekomst in overleg met een psychiater zou willen onderzoeken of hij ook met minder of andere medicatie kan functioneren en ook beperkt en gecontroleerd softdrugs of alcohol zou willen gebruiken.
De civiele zorgmachtiging is verlengd tot november 2022 en deze biedt momenteel een voldoende kader voor verdachte, als het gaat om de verplichting tot medicatie-inname, de behandeling van zijn stoornis. Er bestaat daarnaast inmiddels een goede samenwerking tussen de reclassering en de GGZ en verdachte heeft inmiddels een betere behandelrelatie met zijn behandelaars. Ook door de deskundigen is aangegeven dat de huidige combinatie van een civiel traject met een strafrechtelijk kader van ambulante forensische behandeling met daarbij begeleiding door de reclassering toereikend is om de recidive risico’s in te perken. Een korte voorwaardelijke vrijheidsstraf wordt voldoende geacht om ervoor te zorgen dat hij zich aan die voorwaarden blijft houden.
Gelet op de adviezen van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel TBS met voorwaarden, gezien de huidige alternatieven om het recidiverisico te beperken, geen passende maatregel is. De rechtbank betrekt mede in voornoemde afweging het feit dat verdachte zich, sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 30 juni 2020, aan de schorsingsvoorwaarden houdt en er zich sindsdien geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan.
Gelet op de ernst van het feit en met name gelet op de persoon van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met bijzondere voorwaarden op te leggen. Met deze straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Om ervoor te zorgen dat verdachte in de toekomst zal blijven meewerken aan de behandeling en/of begeleiding door [naam 1] en het [naam 4] , ziet de rechtbank aanleiding om dit als bijzondere voorwaarde op te leggen. Het moet verdachte duidelijk zijn dat, indien hij gedurende de proeftijd strafbare feiten pleegt of weigert mee te werken aan de behandeling bij/door [naam 1] en het [naam 4] , hij een gevangenisstraf van zes weken riskeert. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven toezicht te houden op naleving van die voorwaarden en daartoe contact te houden met de behandelaars. De rechtbank beoogt daarmee dat het Openbaar Ministerie in een zo vroeg mogelijk stadium wordt geïnformeerd over een niet-naleving van de voorwaarden. De rechtbank zal tevens de overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden uit het rapport van 5 januari 2022 overnemen waaronder het verbod op het gebruik van alcohol en drugs. Teneinde de reclassering in staat te stellen gedurende een langere tijd de vinger aan de pols te houden, zal er een proeftijd van drie jaren worden gekoppeld aan de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gelasten nu niet kan worden vastgesteld dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van € 16.755,- voor de feiten 1 en 2. De gevorderde schadevergoeding ziet op de kosten van het eigen risico dat de verzekeraar van de benadeelde partij bij hen in rekening heeft gebracht terzake de kosten voortvloeiende uit de brandstichting en vernieling.
In artikel 361, tweede lid, aanhef en onder a Sv is bepaald dat een benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, of indien toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. In het onderhavige geval is verdachte echter ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de brandstichting en is aan hem geen straf en/of maatregel opgelegd inzake de brandstichting. Evenmin is er door de rechtbank in het kader van deze strafzaak op grond van artikel 2.3 Wet Forensische Zorg een zorgmachtiging voor verdachte afgegeven. Een dergelijke zorgmachtiging zou kunnen worden beschouwd als een equivalent van de vervallen maatregel op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht en daarmee een opening bieden voor het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel (zie ECLI:NL:RBZWB:2020: 2975). De omstandigheid dat door een civiele rechter voor verdachte een zorgmachtiging is afgegeven, biedt daarvoor – anders dan door de officier van justitie is aangevoerd – geen grondslag.
De benadeelde partij dient dan ook voor een groot deel van de door haar gevorderde kosten, namelijk de kosten voortvloeiend uit de brandstichting, niet ontvankelijk te worden verklaard. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat de kosten van het vernielen van de ruit in het restaurant een bedrag van € 418,78 bedragen. Aan verdachte is terzake de vernieling van deze ruit wel een straf opgelegd.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 418,78 een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen en wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop de feiten zijn gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is
feit 2:Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort vernielen
- verklaart verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde feit niet strafbaar en
ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart verdachte strafbaar voor het overige bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde tot
een gevangenisstraf van zes (6) weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering [naam 1] op het adres [straatnaam] meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* dat verdachte meewerkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door [naam 1] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische
opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* dat verdachte geen drugs en alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Deze voorwaarde geldt zolang als de reclassering dit nodig acht.
* dat verdachte meewerkt aan het vinden en behouden van dagbesteding. Dit hoeft geen betaald werk te zijn, maar kan ook vrijwilligerswerk zijn of een andere vorm van structurele dagbesteding. Dit alles rekening houdend met de (on)mogelijkheden van verdachte en naar inschatting van de reclassering indien en zolang de reclassering nodig acht.
* dat verdachte meewerkt aan ambulante begeleiding door het [naam 4]
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [bedrijf]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf] van € 418,78 bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] € 418,78 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 maart 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 8 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. A. Hello en mr J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 februari 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.