ECLI:NL:RBZWB:2022:46

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
02/193534-19; 02/164717-19 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige stiefdochter en wapenbezit

Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter, alsook aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 15 juni 2018 tot en met 4 juli 2019 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn stiefdochter, die op dat moment nog geen twaalf jaar oud was. De handelingen omvatten onder andere het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede omdat deze consistent waren en ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals verklaringen van de moeder van het slachtoffer en de vondst van een vuurwapen en munitie in de woning van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 5.000,- aan het slachtoffer voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de moeder van het slachtoffer afgewezen, omdat er onvoldoende verband was tussen het strafbare feit en de door haar geleden schade. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen vuurwapen en munitie onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/193534-19; 02/164717-19 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 10 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C.T. Tjauw-Foe, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [naam 1] heeft mr. Verpaalen de vordering tot schadevergoeding toegelicht. Het onderzoek is gesloten op 10 januari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
02/164717-19
1. een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
2. twaalf kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
02/193534-19
in de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 juli 2019 met [slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en aan zijn zorg was toevertrouwd, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestaan uit, of mede bestaan uit, het seksueel binnendringen van het lichaam.

3.De voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/164717-19
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Na een melding zijn het vuurwapen en de munitie aangetroffen en nader onderzocht. Dat het wapen en de munitie aan verdachte toebehoren wordt ondersteund door de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] in de zedenzaak. Daar komt bij dat verdachte in 2002 en 2006 is veroordeeld voor wapenbezit.
02/193534-19
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van de moeder, het studioverhoor van het slachtoffer, de screenshot van het chatgesprek, de medische gegevens en de zoekslagen op de pornosite.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/164717-19
De verdediging bepleit vrijspraak voor beide feiten. Er is geen enkel redengevend bewijsmiddel dat aantoont dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het wapen en de munitie en dat hij het in zijn machtssfeer en daarmee voorhanden heeft gehad.
02/193534-19
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het zedenfeit, nu het verweten misbruik enkel uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt. De verklaring van haar moeder is te herleiden tot dezelfde bron. Over de betrouwbaarheid van de verklaringen merkt de verdediging op dat er tegenstrijdigheden zitten tussen de verklaringen van de moeder en [slachtoffer 1] en dat daarnaast ook onwaarschijnlijkheden in die verklaringen zitten. Ook vindt de verdediging het merkwaardig dat [slachtoffer 1] niet exact kan aangeven wanneer de handelingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast wordt het chatgesprek waarover moeder spreekt niet teruggevonden op de telefoon van verdachte. Met betrekking tot de zoekopdrachten kan niet worden vastgesteld dat het verdachte was die naar deze filmpjes heeft gezocht. Bovendien is dat ook niet redengevend voor het verweten misbruik en ondersteunt het de aangifte niet. Vanwege onvoldoende wettig, maar ook onvoldoende overtuigend bewijs, dient vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/164717-19
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 8 juli 2019 in een nachtkastje in een slaapkamer aan het [adres] in Tilburg een vuurwapen van het merk Sauer en twaalf kogelpatronen, waarvan tien van het merk Geeco en twee van het merk Sellier & Bellot, zijn aangetroffen. De patronen zijn geschikt om met het vuurwapen te worden afgeschoten.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is, of verdachte wetenschap had van, en de beschikkingsmacht had over, het vuurwapen en de munitie. Voor het kunnen uitoefenen van de feitelijke macht over het wapen en de munitie is niet vereist dat deze zich in de directe nabijheid van verdachte bevinden.
Het wapen en de munitie zijn aangetroffen in een nachtkastje naast het bed in de ouderslaapkamer in de woning van [naam 1] , nadat zij daarover een melding tegen de politie had gedaan. Zij heeft verklaard dat verdachte toen zij hem leerde kennen in 2013 al in het bezit was van een wapen en dat hij haar daarmee eind 2013 of begin 2014 heeft bedreigd. Verdachte nam het wapen vaak mee als hij met zijn auto wegging. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij had gehoord dat verdachte kogels had besteld. Dit wapen had hij verstopt in een sok in het nachtkastje van hun slaapkamer. Volgens [naam 1] verbleef verdachte regelmatig bij haar in de woning. Ook verdachte heeft verklaard dat hij drie à vier dagen in de week in de woning van [naam 1] verbleef en daar sliep. Zij hebben samen twee kinderen. Dat het wapen toebehoort aan verdachte vindt steun in de verklaring van de minderjarige dochter van [naam 1] , [slachtoffer 1] . Zij heeft verklaard dat verdachte een pistool had in zijn nachtkastje en dat verdachte dit wapen aan haar heeft laten zien en dat het wapen zwart was. De rechtbank constateert dat dit overeenkomt met de foto’s in het dossier van het aangetroffen wapen. Uit de opmerking van [slachtoffer 1] , dat verdachte heeft vastgezeten voor dat wapen, leidt de rechtbank af dat de verklaring van [slachtoffer 1] over het wapen dat verdachte aan haar heeft laten zien betrekking heeft op hetzelfde wapen als dat is aangetroffen in de woning. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] nu haar verklaring overeenkomt met de plaats waar het wapen is aangetroffen en zij aanvullend de kleur zwart benoemt. Gelet op deze bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over het vuurwapen en de munitie; het waren zijn wapen en munitie.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 juli 2019 te Tilburg een vuurwapen en twaalf kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
02/193534-19
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 1] , die mede bestonden uit het seksueel binnendringen.
Bewijs in zedenzaken
De rechtbank merkt op dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: de aangever en de verdachte. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval van ontucht, waarin doorgaans de verklaringen van de aangever en verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van de aangever voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van de aangever volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaring van [slachtoffer 1] als betrouwbaar dient te worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verklaring is afgenomen in een kindvriendelijke studio door gecertificeerde rechercheurs en vond plaats kort nadat de laatste vermeende handelingen hadden plaatsgevonden. [slachtoffer 1] verklaart consistent en haar verklaring komt de rechtbank authentiek voor. Zij heeft verklaard dat de handelingen altijd thuis plaatsvonden als haar moeder weg was. Over de eerste keer heeft [slachtoffer 1] gedetailleerd verklaard. Volgens haar heeft dit plaatsgevonden in het bed van haar moeder en verdachte. [slachtoffer 1] had op dat moment vakantie en was net wakker geworden. Verdachte streelde met zijn hand over haar vagina en zei dat hij haar en haar moeder zou vermoorden als ze het tegen iemand zou vertellen. [slachtoffer 1] durfde niet te zeggen dat zij het niet fijn vond omdat zij bang was dat verdachte haar of haar moeder zou vermoorden. Op de vraag waar verdachte haar nog meer heeft aangeraakt, heeft [slachtoffer 1] verklaard dat dit ook bij haar kont en tieten was. Zij verklaarde vervolgens uit zichzelf dat verdachte met zijn piemel in haar kont wilde gaan. Toen ze zei dat ze dat niet wilde, krabde verdachte haar op haar linker scheenbeen. Wel heeft verdachte haar in haar kont gevingerd. Dat is één keer gebeurd toen zij 9 jaar was. Ook over deze gebeurtenis heeft [slachtoffer 1] gedetailleerd verklaard dat zij eerst beneden was met haar broertjes die tv aan het kijken waren en snoep aten en dat verdachte haar optilde en over zijn schouder legde en zo mee naar boven nam. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verdachte moest pijpen. Verdachte zei dan dat ze nooit meer naar haar vader mocht of mocht buiten spelen als zij het niet zou doen. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte aan haar vagina heeft gelikt. Telkens als hij de handelingen verrichtte, zei hij dat hij [slachtoffer 1] en haar moeder zou vermoorden als ze het aan iemand zou vertellen. Zij wist dat verdachte een pistool had in zijn nachtkastje.
Over het moment waarop zij het tegen haar moeder heeft verteld, heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij een serie met haar moeder aan het kijken was over een man die een vrouw ongewenst aanraakte. Toen haar moeder zei dat zij het moet zeggen als iets dergelijks gebeurde, heeft [slachtoffer 1] niet gereageerd. Vervolgens zei haar moeder dat een week later weer en moest [slachtoffer 1] huilen en heeft ze alles verteld.
Nu [slachtoffer 1] uitgebreid en gedetailleerd, zonder duidelijke overdrijvingen, heeft verklaard en haar moeder op basis van wat zij van [slachtoffer 1] heeft gehoord tot grotendeels dezelfde beschrijving van het gebeurde en over de disclosure komt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] . Bovendien is [slachtoffer 1] ook gevraagd naar andere handelingen, zoals het seksueel binnendringen van de vagina. Daarover heeft zij verklaard dat dit niet heeft plaatsgevonden, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. De verklaring is dan ook bruikbaar als bewijsmiddel.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat het merkwaardig is dat [slachtoffer 1] de handelingen niet exact in tijd kan plaatsen, geldt dat de rechtbank van oordeel is dat dit gezien haar jeugdige leeftijd en het tijdverloop niet vreemd is. [slachtoffer 1] heeft over de eerste keer verklaard dat dit in de vakantie plaatsvond en heeft consistent verklaard dat zij negen jaar oud was toen de handelingen plaatsvonden. De rechtbank ziet daarin geen reden haar verklaring als niet betrouwbaar aan te merken.
Ook het verweer over de tegenstrijdigheid op het punt van het seksueel binnendringen volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van Isabella op het punt dat zij heeft verklaard dat zij aan [slachtoffer 1] vroeg of hij er iets in had gedaan en zij daarop nee antwoordde, niet tegenstrijdig is aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte met een vinger in haar anus is gegaan. Nu de vraag van [naam 1] volgde op de gedraging dat verdachte [slachtoffer 1] zou hebben gelikt, is het aannemelijk dat de vraag was gericht op haar vagina en niet haar anus dan wel dat [slachtoffer 1] de vraag zo heeft geïnterpreteerd.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [slachtoffer 1] op belangrijke onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit het dossier volgt dat [naam 2] , de oma van [slachtoffer 1] , op 8 juli 2019 contact opneemt met de afdeling zeden van de politie. Dit gesprek werd daarna overgenomen door [naam 1] , de moeder van [slachtoffer 1] . Zij gaf aan dat zij bang was om de zaak te melden omdat verdachte in het bezit was van een vuurwapen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zelf ook oma alles heeft verteld.
Voor zover verdachte heeft willen stellen dat [naam 1] aangifte heeft gedaan om hem een oor aan te naaien, merkt de rechtbank op dat [naam 1] niet het initiatief tot aangifte heeft genomen maar dat oma de politie heeft gebeld.
In haar aangifte heeft [naam 1] verklaard dat zij met haar dochter haar kamer aan het opruimen was toen [slachtoffer 1] voor het eerst over het misbruik verklaarde. [naam 1] zei tegen [slachtoffer 1] dat niemand ongewenst aan haar mocht zitten want dan zou zij daar wel wat aan doen. [slachtoffer 1] zei toen dat haar moeder verdachte niet aan kon en begon te huilen. Ze zei dat ze verdachte moest pijpen en dat hij haar ging likken. [naam 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] zei dat ze het tegen niemand mocht vertellen omdat hij anders haar, haar moeder en haar broertjes zou vermoorden.
De verdediging heeft aangevoerd dat het moment van ‘disclosure’ in de verklaringen van [naam 1] en [slachtoffer 1] tegenstrijdig is. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat haar moeder eerder al een opmerking had gemaakt tijdens het kijken van een serie, maar dat zij pas een week later toen haar moeder opnieuw zei dat niemand ongewenst aan haar mocht zitten, heeft verklaard over het misbruik. De rechtbank constateert dat het moment van de disclosure niet was op het moment dat de serie werd gekeken. Zij acht de verklaringen op dit punt dan ook niet tegenstrijdig.
[naam 1] heeft verklaard dat verdachte sinds enkele maanden voorafgaand aan haar verhoor tijdens hun seksueel verkeer meerdere keren seksuele fantasieën met haar deelde, inhoudende dat het hem geil leek om met haar naar de kamer van [slachtoffer 1] te gaan en – kort gezegd – haar bij de seks te betrekken. Meer in het bijzonder heeft zij verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij [slachtoffer 1] dan “in haar gezicht spuit” of “haar kutje zou likken”.
Daarnaast heeft [naam 1] verklaard over een chatgesprek met verdachte, waarin zij zei dat haar lichaam jeukte door de muggenbulten en verdachte daarop reageerde met: “Daarom wou ik op [naam 3] gaan trekken iets nieuws”, van welk chatgesprek zich een screenshot op de telefoon van haar bevond. De verdediging heeft aangevoerd dat dit chatgesprek niet is aangetroffen op de telefoon van verdachte en dat het kan zijn geconstrueerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene op de foto bij de berichten is, maar dat hij de berichten niet heeft verstuurd. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte deze chat van haar telefoon heeft verwijderd en dat zij daarom alleen een screenshot heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de screenshot een van verdachte afkomstig bericht betreft. Allereerst is de rechtbank niet gebleken van enig belang voor [naam 1] om deze chat te construeren. Daarnaast was het in het geval dat het bericht zou zijn geconstrueerd aannemelijk dat de opmerking in een andere context was geplaatst en niet volgde op een opmerking over muggenbulten. De rechtbank twijfelt er dan ook niet aan dat verdachte dit bericht heeft verzonden. Dat [slachtoffer 1] door verdachte ‘ [naam 3] ’ wordt genoemd, heeft verdachte ter zitting bevestigd.
De telefoon van verdachte is tijdens zijn aanhouding in beslag genomen en daaraan is onderzoek verricht. Hieruit blijkt dat bij de zoekgeschiedenis op internet in de periode van
4 juli 2019 tot en met 30 juli 2019 op verschillende momenten tientallen zoekvragen zijn gedaan op een pornosite, die gerelateerd waren aan de rollen van een stiefvader en een (stief)dochter. De verdediging heeft aangevoerd dat niet is vast te stellen dat het verdachte was die naar deze filmpjes heeft gezocht en dat het ook niet redengevend is ten aanzien van het verweten misbruik.
Uit nadere bestudering van de zoektermen en data blijkt dat in de onderzochte periode voor het eerst op 4 juli 2019 om 09:04:51 uur is gezocht naar [zoekterm] . De rechtbank stelt vast dat [naam 1] op dit moment nog niet op de hoogte was van het vermeende misbruik nu zij dit voor het eerst had gehoord die avond rond 21:00 uur. In de periode van 24 juli 2019 tot en met 30 juli 2019 is er 18 keer gezocht naar filmpjes die te relateren zijn aan rollen stiefvader en (stief)dochter. De rechtbank stelt vast dat de telefoon aan verdachte toebehoort, terwijl niet is gebleken of concreet is betoogd dat hij de telefoon heeft uitgeleend of niet binnen zijn bereik had. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat [naam 1] enig belang zou hebben om verdachte vals te beschuldigen. Het is daarom niet aannemelijk dat zij, zoals de verdediging kennelijk betoogt, op al de verschillende momenten waarop de pornosite is bezocht, de beschikking heeft gehad over de telefoon van verdachte en daarmee met de genoemde zoektermen naar voornoemde video’s heeft gezocht. De specifieke filmpjes waarnaar op de pornosite is gezocht betreffen seks tussen een stiefvader en een stiefdochter, welke verhouding ook tussen verdachte en [slachtoffer 1] bestaat.
De rechtbank is van oordeel dat met voornoemde bewijsmiddelen voldoende steun wordt gegeven aan de als betrouwbaar geoordeelde verklaring van [slachtoffer 1] . De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met de minderjarige [slachtoffer 1] , eruit bestaande dat hij haar borsten, billen en vagina heeft betast, aan haar vagina heeft gelikt, zijn penis in haar mond heeft gebracht en zijn vinger in haar anus heeft gebracht, terwijl hij als stiefvader zorgdroeg over [naam 1] .
Periode
Nu [slachtoffer 1] consequent heeft verklaard dat zij 9 jaar was toen de handelingen plaatsvonden, zal de rechtbank als aanvangsdatum van de periode haar negende verjaardag hanteren, te weten 15 juni 2018. Als einddatum van de periode zal de rechtbank 4 juli 2019 hanteren, omdat [slachtoffer 1] op die dag heeft verteld over het misbruik en het niet aannemelijk is dat er na die datum nog ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/164717-19
1
op 8 juli 2019 te Tilburg, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Sauer, type 1913, kaliber 6,35 mm, voorhanden heeft gehad;
2
op 8 juli 2019 te Tilburg munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten twaalf kogelpatronen van het merk Geeco en van het merk Sellier & Bellot voorhanden heeft gehad;
02/193534-19
op meerdere tijdstippen in de periode van 15 juni 2018 tot en met 4 juli 2019 te Tilburg, met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2009 (gelet op de omstandigheid dat hij als stiefvader zorgdroeg voor die [slachtoffer 1] ) toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] en
- het likken aan de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de borsten en billen en vagina van die [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 34 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim één jaar schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer 1] die mede bestonden uit het seksueel binnendringen. Dit misbruik vond grotendeels plaats toen [slachtoffer 1] nog maar 9 jaar oud was. Verdachte heeft met deze handelingen op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Daarmee heeft verdachte ook de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling van [slachtoffer 1] , iets waar iedereen recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die in hun jeugd seksueel zijn misbruikt hiervan ook op latere leeftijd nog de (psychische) gevolgen (kunnen) ondervinden. Het is dan ook van groot belang dat kinderen worden beschermd tegen de seksuele toenadering door volwassenen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op [slachtoffer 1] had en heeft ervoor gekozen zijn eigen seksuele behoeftes te laten prevaleren boven de belangen van [slachtoffer 1] .
Uit het door [naam 1] namens haar dochter uitgeoefende spreekrecht blijkt dat [slachtoffer 1] tot op heden nog psychische gevolgen ondervindt van het handelen van verdachte. Verdachte heeft haar de gelegenheid ontnomen om te kunnen opgroeien als kind en zij is heel snel volwassen geworden. Tevens is er een periode geweest dat [slachtoffer 1] deed aan automutilatie omdat zij niet meer wilde leven. Bovendien heeft het handelen van verdachte ook grote impact gehad op de moeder van [slachtoffer 1] . Het voorgaande is te meer ernstig, nu hij het vertrouwen heeft geschaad dat zij in hem als stiefvader en partner mochten hebben.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De munitie is geschikt voor gebruik met het aangetroffen wapen. Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor zedenfeiten is veroordeeld. Wel is hij in 2006 en 2002 veroordeeld voor wapenbezit. Dit zal niet als relevante recidive worden meegewogen, nu dit langer dan vijf jaar geleden is. Wel is duidelijk dat verdachte op dit punt hardleers is en eerdere straffen niet geholpen hebben. Voor een gedeelte van de bewezenverklaarde periode van het zedenfeit is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde.
Naar aanleiding van een NIFP consult werd geadviseerd om over verdachte een psychologisch rapport te laten opmaken. Verdachte gaf aan eerst met zijn advocaat te willen overleggen en heeft daarna niet meer gereageerd. Er is hierdoor geen psychologisch rapport tot stand gekomen. De rechtbank slaat acht op het reclasseringsadvies van
1 juli 2021 dat over verdachte is opgesteld. Gelet op de ontkennende houding en het beroep op zijn zwijgrecht heeft de reclassering geen delictanalyse kunnen opmaken en heeft zij geen oordeel kunnen geven over risicoverhogende of beschermende factoren. Uit het reclasseringstoezicht in het kader van de schorsing blijkt dat verdachte weinig openheid van zaken gaf over zijn persoon. Zowel de reclassering als verdachte zien geen meerwaarde in reclasseringstoezicht.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf eveneens rekening met wat de verdachte ter zitting heeft aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden. Verdachte heeft nog geen woning en geen werk, heeft een nieuwe partner en heeft inmiddels acht kinderen.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, enkel kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Wel komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht zijn ten aanzien van artikel 244 Sr geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank ziet daarom aanleiding aansluiting te zoeken bij de straftoemeting in soortgelijke zaken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/193534-19 een schadevergoeding van € 3.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Artikel 51f lid 1 Sv bepaalt dat zich als benadeelde partij in het strafproces kan voegen degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit. De concrete omstandigheden van het geval bepalen of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen en de door de benadeelde partij geleden schade om te kunnen aannemen dát rechtstreekse schade is geleden.
De schade waarvan [naam 1] vergoeding vordert, is niet gegrond op de ontucht jegens haar dochter, maar, naar de rechtbank begrijpt, op onrechtmatig handelen dat bestaat in het aantasten van haar gevoel van veiligheid en het beschamen van het in hem gestelde vertrouwen. Daarmee bestaat er onvoldoende verband tussen het strafbare feit en de door [naam 1] geleden schade als bedoeld in voornoemde wetsbepaling.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
7.2
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/193534-19 een schadevergoeding van € 10.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij als gevolg daarvan te vergoeden.
Door de verdediging is verweer gevoerd tegen de hoogte van de gevorderde immateriële schade.
[slachtoffer 1] is meermalen en langdurig blootgesteld aan ontuchtige handelingen door verdachte, destijds haar stiefvader. De rechtbank is van oordeel dat hiermee op zeer grove wijze inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Namens [slachtoffer 1] is gesteld dat zij daarvan nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden. Bovendien is ter terechtzitting gebleken dat [slachtoffer 1] nog steeds onder behandeling is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden – in het bijzonder de duur en frequentie van het misbruik, de jeugdige leeftijd van het slachtoffer en het feit dat het misbruik werd gepleegd door haar stiefvader – en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,-, voor de schade die [slachtoffer 1] heeft geleden tot aan de dag van de uitspraak, billijk.
Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging en omdat [slachtoffer 1] nog onder behandeling staat, is nader onderzoek naar de (blijvende) gevolgen voor [slachtoffer 1] aangewezen. Dat onderzoek levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan eventueel bij de burgerlijke rechter worden ingesteld.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over het toegewezen bedrag. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen op welk moment in de pleegperiode de schade precies is ontstaan, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 4 juli 2019, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, tot aan de dag van betaling.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
02/164717-19
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen te weten, een vuurwapen en munitie zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot de voorwerpen. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33b, 33c, 36f, 55, 57, 63, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/164717-19
eendaadse samenloop van:
feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
02/193534-19
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of
mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het
feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 28 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
02/164717-19
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Pistool, G2058423;
* 12 STK Munitie, G2058429;
Benadeelde partijen
[naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 5.000,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juli 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , € 5.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juli 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. R.P. Broeders en
mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 januari 2022.