ECLI:NL:RBZWB:2022:4593

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
02/018102-22 + 02/188560-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hardnekkig doorgaan met dealen van harddrugs met een gevangenisstraf van negen maanden voor de verdachte

Op 9 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2021 tot en met 21 januari 2022 meermalen opzettelijk cocaïne heeft verkocht en op 21 januari 2022 ongeveer 232 gram cocaïne in zijn bezit had. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van 53,6 gram cocaïne op 15 juli 2021. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte voor de periode van 1 december 2021 tot 21 januari 2022 schuldig was aan het dealen van cocaïne, maar sprak hem vrij van het voorhanden hebben van een blok cocaïne van 747 gram, omdat niet bewezen kon worden dat hij daarover wetenschap en beschikkingsmacht had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hardnekkig doorging met het dealen van harddrugs, ondanks eerdere veroordelingen, en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden op. De rechtbank weegt daarbij mee dat het gebruik van cocaïne een gevaar voor de volksgezondheid vormt en dat de handel in deze harddrug vaak gepaard gaat met andere criminaliteit. De verdachte had eerder al een jeugddetentie uitgezeten voor harddrugshandel en had recentelijk weer de keuze gemaakt om met de drugshandel door te gaan. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was voor een voorwaardelijk deel van de straf, omdat de verdachte zelf moet besluiten te stoppen met de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/018102-22 + 02/188560-21
vonnis van de meervoudige kamer van 9 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op de eerdere zitting van 4 mei 2022 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging met parketnummer 02/018102-22 is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder parketnummer 02/018102-22:
1. in de periode van 1-11-2021 t/m 21-1-2022 heeft gehandeld in cocaïne;
2. op 21-1-2022 979 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
onder parketnummer 02/188560-21:
1. op 15-7-2021 53,6 gram cocaïne in zijn bezit heeft gehad;
2. in de periode van 1-2-2021 t/m 15-7-2022 heeft gehandeld in cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten onder beide parketnummers wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen.
Voor parketnummer 02/188560-21:
- het proces-verbaal van bevindingen op pagina 19 en het proces-verbaal en het verhoor van de getuige [naam 1] , die heeft verklaard dat hij vier maanden bij verdachte heeft gekocht;
- het aantreffen van drugs bij [naam 1] , welke drugs positief werden getest op cocaïne;
- de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat cocaïne werd aangetroffen op het lichaam van verdachte en voorts dat cocaïne en geld werd aangetroffen bij een huiszoeking;
- de waarneming door de politie o.a. op 8 juni 2021 van vermoedelijke drugsdeal, waarbij
zij een zelfde modus operandi zien als op 14 en 15 juli 2021;
- de bij verdachte in beslag genomen telefoons met daarin sms-berichten die duiden op handel en al stammen uit 2020 en de vele contacten die stonden opgeslagen in de verschillende telefoons onder vermelding van een straatnaam of plaats;
- cocaïne in woning verdachte aangetroffen op 11 maart 2021;
- grote geldbedrag aangetroffen in woning verdachte, vermoedelijke opbrengst van handel gelet op verschillende (kleine) coupures.
Voor parketnummer 02/018102-22:
- de bekennende verklaring van verdachte dat hij heeft gehandeld in drugs eind november/begin december 2022;
- de pseudokopen op 9 en 14 december 2021;
- de observaties van politie;
- de aangetroffen hoeveelheid drugs bij verdachte in zijn auto op 21 januari 2022, in de woning aan de [adres 2] en de aangetroffen dozen met lege ponypacks aan de spoorstraat;
- de uitgelezen telefoon van verdachte waarop diverse berichten te zien waren die betrekking hadden op handel in drugs.
De pleegperiode van de handel begint volgens de officier van justitie op de datum van de eerste pseudokoop.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Bij parketnummer 02/188560-21 is de verdediging van mening dat verdachte slechts 20,3 gram in plaats van de tenlastegelegde 53,6 gram voorhanden heeft gehad, omdat bij de weging telkens ook het gewicht van de papiertjes, 0,6 gram, moet zijn meegenomen. Voor de handel heeft de verdediging vrijspraak bepleit betreffende de tenlastegelegde periode tot en met 13 juli 2021. Verdachte kan niet vanaf 1 februari 2021 verkocht hebben omdat hij tot begin april 2021 zijn rijbewijs kwijt is geweest en hij verbleef een periode in juli 2021 in Spanje. Daarnaast is de verklaring van [naam 1] niet zo duidelijk dat alles wat hij zegt op verdachte zou moeten slaan. Tot slot is bij de herkenning van verdachte bij een vermoedelijke drugsdeal op 8 juni 2021 niet vermeld waaraan de verbalisant verdachte dan zou herkennen.
Over de feiten onder parketnummer 02/018102-22 heeft de verdediging aangevoerd dat het klopt dat verdachte een periode gedeald heeft, namelijk vanaf eind november 2021 tot aan zijn aanhouding op 21 januari 2022. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het aanwezig hebben van 979 gram cocaïne, omdat deze hoeveelheid is aangetroffen in een woning aan de [adres 2] te Breda en verdachte die woning niet op zijn naam heeft staan. Verdachte verbleef niet in die woning en er waren meerdere sleutels van die woning in omloop. Bovendien kwamen daar meer mensen over de vloer en kwam verdachte telkens slechts korte tijd in die woning. De verdediging is daarom van mening dat verdachte sowieso geen wetenschap heeft gehad van de grote hoeveelheid cocaïne in het keukenkastje en daarover ook geen beschikkingsmacht had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De feiten met parketnummer 02/018102-22
Verdachte heeft op zitting bekend dat hij eind november/begin december 2021 is begonnen met het dealen van cocaïne en ook dat hij tot en met 21 januari 2021 meerdere keren in de woning aan de [adres 2] te Breda is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij ook een sleutel had van die woning, dat vanuit die woning door meerdere personen werd gedeald in cocaïne en dat in die woning ook gebruikershoeveelheden cocaïne duidelijk zichtbaar op tafel lagen. Verdachte heeft verklaard dat hij die cocaïne daar ophaalde en niet zelf in zakjes deed.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte vanaf 1 december 2021 tot 21 januari 2022 heeft gedeald in cocaïne en dat hij ook de 350 ponypacks cocaïne en andere cocaïne die op tafel lagen in de woning aan de [adres 2] te Breda voorhanden heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat verdachte namelijk kon beschikken over die al dan niet verpakte cocaïne nu deze op tafel uitgestald lag en deze bestemd was om door onder andere verdachte te worden verkocht.
Dit geldt echter naar het oordeel van de rechtbank niet voor de in die woning in een keukenkastje aangetroffen “brik”, zijnde een blok samengeperste cocaïne van 747 gram.
De woning aan de [adres 2] stond niet op naam van verdachte en ook is niet gebleken dat verdachte daar (permanent) verbleef of gebruik maakte van de keuken. Voorts is uit onderzoek gebleken dat meerdere personen in die woning kwamen en is het aangetroffen blok cocaïne verder niet onderzocht op DNA-sporen of dacty, waaruit zou kunnen blijken dat verdachte die “brik” in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat uit alle omstandigheden kan worden afgeleid dat de woning aan de [adres 2] werd gebruikt als een zogenaamde stash-locatie en dat niet kan worden uitgesloten dat door een ander of door anderen uit de aanwezige voorraad cocaïne kleine verpakkingen met gebruikershoeveelheden werden klaargemaakt (de ponypacks), die vervolgens door één of meerdere dealer(s), waaronder verdachte, werden opgehaald om verder verhandeld te worden. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden uitgesloten dat verdachte alleen in die woning kwam om daar zijn handelswaar op te halen. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat niet wettig bewezen kan worden dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht heeft gehad over het blok cocaïne dat in het keukenkastje werd aangetroffen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van een deel (747 gram) van de tenlastegelegde hoeveelheid cocaïne.
Op zitting heeft niet ter discussie gestaan dat het bij de hiervoor genoemde (verpakkingen) cocaïne inderdaad om cocaïne gaat. Anders dan van de drugs van de pseudokopen en van de drugs in de auto die verdachte op de dag van zijn aanhouding gebruikte, is van de drugs in de woning aan de [adres 2] niet ondubbelzinnig vast te stellen dat een door een deskundige van het NFI gevalideerd identificerend NFiDENT-onderzoek heeft plaatsgevonden. Weliswaar zitten er NFiDENT-rapporten van een NFI-deskundige in het dossier die wat betreft de oorspronkelijke hoeveelheid aansluiten bij de in de woning op de tafel gevonden cocaïne, maar de spooridentificatienummers sluiten niet aan bij de individuele kennisgevingen van inbeslagneming van die - al dan niet verpakte - cocaïne op tafel. Gelet op de NFiDENT-resultaten van de drugs van de pseudokopen en van de drugs uit de door verdachte gebruikte auto plus de eigen verklaring van verdachte dat hij handelde in cocaïne en in de woning de te verkopen cocaïne haalde, volstaan de indicatieve testen voor de drugs op de tafel in de woning om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat het ook daarbij om cocaïne gaat.
De feiten met parketnummer 02/188560-21
Verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting bekend dat hij op de actiedag en de dag daarvoor cocaïne heeft gedeald, dus op 14 en 15 juli 2021. Aan verdachte is echter tenlastegelegd dat hij al vanaf 1 februari 2021 cocaïne heeft gedeald. Dit zou dan volgens de officier van justitie moeten blijken uit gegevens in de telefoon van verdachte en uit een proces-verbaal van bevindingen waaruit zou moeten blijken dat verdachte ook op 8 juni 2021 was gezien bij een vermoedelijke drugsdeal.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de overdracht van “iets” op 8 juni 2021, waarbij verdachte zou zijn herkend door een verbalisant en dat het zou gaan om dezelfde modus operandi, te algemeen is om vast te stellen dat het zou gaan om een drugsdeal. Daarnaast is er nog het verhoor van de getuige [naam 1] , waarin [naam 1] heeft verklaard dat hij op 14 en 15 juli 2021 bij verdachte telkens een halfje cocaïne heeft gekocht. Hij heeft ook verklaard dat hij in de laatste vier maanden 8 keer een halfje heeft gekocht, maar niet dat hij die halfjes heeft gekocht bij dezelfde dealer als die waarvan hij op 14 en 15 juli 2021 kocht. [naam 1] geeft vervolgens wel een beschrijving van de dealer, maar die beschrijving is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen om te kunnen zeggen dat [naam 1] daarmee verdachte heeft bedoeld. De rechtbank stelt voorts vast dat [naam 1] zijn verklaring niet heeft ondertekend en dat de verdediging nog heeft verzocht om [naam 1] als getuige te horen. [naam 1] is echter, na daartoe meerdere keren te zijn opgeroepen, telkens niet verschenen en is daarom niet gehoord kunnen worden. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er zeker sterke aanwijzingen zijn dat verdachte al gedurende een langere periode aan het dealen was, maar dat het wettige bewijs onvoldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde periode voor 14 juli 2021. Op grond daarvan komt de rechtbank slechts tot een bewezenverklaring van de periode van 14 tot en met 15 juli 2021 en zal zij verdachte van de overige tenlastegelegde periode vrijspreken.
Aan verdachte is ook tenlastegelegd het voorhanden hebben van 53,6 gram cocaïne.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het eind-proces-verbaal niet duidelijk wordt welke hoeveelheden nu precies in beslag zijn genomen. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat de stelling van de verdediging juist is dat telkens ook het gewicht van de papiertjes in de weging is meegenomen. Een indicatie hiervoor is dat door alle betrokkenen telkens wordt gesproken over “halfjes”, dus halve grammen, en niet over grammen zoals in de opsomming op pagina 152 van het eind-proces-verbaal. De rechtbank zal de verdediging dan ook volgen in de berekening van de hoeveelheid grammen cocaïne onder punt 6 van de pleitnota en komt op grond daarvan tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van 20,3 gram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 02/018102-22
1
in de periode van 1 december 2021 tot en met 21 januari 2022 te Breda meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 21 januari 2022 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 232 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Parketnummer 02/188560-21
1
op 15 juli 2021 te Breda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
in de periode van 14 juli 2021 tot en met 15 juli 2021 te Breda meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte aan het werk kan bij een stucadoorsbedrijf en dat hij een andere weg in wil slaan. Volgens de verdediging is een onvoorwaardelijke straf die gelijk is aan het voorarrest voor deze feiten voldoende, met daarnaast eventueel nog een voorwaardelijk deel. De door de officier van justitie gevorderde straf vindt de verdediging disproportioneel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte werd in juli 2021 aangehouden in verband met het dealen van cocaïne en daarbij werd bij hem een handelshoeveelheid cocaïne aangetroffen. Verdachte is over die feiten gehoord en na zes dagen voorarrest weer heengezonden. Na terugkomst van een verblijf in Marokko van een aantal maanden is verdachte in december 2021 weer begonnen met het dealen van cocaïne waaraan slechts door ingrijpen van de politie een einde is gekomen. Op de actiedag van 21 januari 2022 werden in zijn auto 35 ponypacks met cocaïne aangetroffen en in een stash aan de [adres 2] nog eens 350 stuks en andere cocaïne. Tot slot blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij eerder voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte het kennelijk geen probleem vindt om te leven van het dealen van harddrugs en gelet op de stashlocatie die in januari 2022 werd aangetroffen, vond dit dealen ook op grote schaal plaats. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van een harddrug als cocaïne een gevaar vormt voor de volksgezondheid en dat de handel in die harddrug ook de nodige randcriminaliteit met zich brengt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voor het hardnekkig door blijven gaan met het dealen van harddrugs een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De straf die de rechtbank op zal leggen is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een dealperiode van slechts twee dagen onder het 2021-parketnummer en van het aanwezig hebben van in totaal ongeveer 700 gram minder cocaïne. de rechtbank is van oordeel dat voor de wel bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend en geboden is.
Voor een voorwaardelijk deel gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte nu verdachte hardnekkig door is blijven gaan met het dealen van harddrugs, ondanks dat hij voor dat dealen eerder door de politie was gestopt. De rechtbank ziet bij verdachte geen toegevoegde waarde in een voorwaardelijk deel. Verdachte heeft in november 2016 al drie weken jeugddetentie uitgezeten voor harddrugshandel. Ook heeft hij een lange gevangenisstraf uitgezeten voor een totaal ander feit, waarna een lang voorwaardelijk deel vervolgens ten uitvoer is gelegd. Dat heeft hem niet weerhouden cocaïne te gaan dealen waarvan bekend is dat daar langdurige gevangenisstraffen op staan. Zelfs nadat de politie in juli 2021 zijn cocaïnehandel had gestopt, heeft verdachte ervoor gekozen in december 2021 van het dealen van cocaïne weer zijn beroep te maken. Verdachte zal echt zelf moeten besluiten met de drugshandel te stoppen en het rechte pad te gaan bewandelen. Een deel voorwaardelijke straf zonder bijzondere voorwaarden zal op deze verdachte weinig invloed hebben.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat die voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen, dan wel de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.3
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in beslag genomen geldbedrag van € 12.223,60 aan de rechthebbende, te weten [naam 2] , geboren op [geboortedag 2] 1986, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Anders dan de officier van justitie staat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast dat dit (gehele) op 15 juli 2021 in de woning van verdachte gevonden geldbedrag afkomstig is van de drugshandel van verdachte, die bewijsbaar slechts 2 dagen heeft plaatsgevonden. Dat daarbij ook andere coupures zijn aangetroffen dan door de broer van verdachte aan verdachte geleend, doet daar niet aan af.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 02/018102-22
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Parketnummer 02/188560-21
feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van negen (9) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
Parketnummer 02/018102-22
- verklaart verbeurd de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genummerd 3;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 en 2 en het op die lijst genoemde geldbedrag van € 50,=;
Parketnummer 02/188560-21
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 2, 4, 5 en 10;
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 3, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13 en 14;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [naam 2] , geboren op [geboortedag 2] 1986, van het geldbedrag van € 12.223,60 dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst staat, genummerd 1.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. de Brouwer, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. D.M.I.C. Schijns, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 augustus 2022.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.