ECLI:NL:RBZWB:2022:4571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3403 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot registratie in de Basisregistratie Personen onder vermelding van een briefadres

Op 8 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een voorlopige voorziening vroeg tegen de afwijzing van haar verzoek tot registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) onder vermelding van een briefadres. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] van 2 juni 2022, waarin haar verzoek werd afgewezen. Verzoekster stelde dat zij ernstige gezondheidsproblemen had en volledig afhankelijk was van inschrijving in de BRP voor zorg en inkomensondersteuning. Tijdens de zitting op 1 augustus 2022 was verzoekster niet aanwezig, maar het college was vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster aanvankelijk niet voldoende duidelijkheid had gegeven over haar verblijfplaatsen in Nederland, België, Luxemburg en Italië. Hoewel verzoekster later aanvullende informatie had verstrekt over haar verblijf op campings, was de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster inmiddels over een woonadres beschikte en dat het college voornemens was haar in te schrijven in de BRP, mits zij de exacte locatie van haar verblijf op de camping doorgaf. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen direct spoedeisend belang was en het college niet onmiskenbaar onjuist had gehandeld.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier mr. E.A. Vermunt, en werd openbaar gemaakt op 8 augustus 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3403 BRP VV

uitspraak van 8 augustus 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , verzoekster,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente ], verweerder,
gemachtigde: mr. M. van Moorsel.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 juni 2022 (bestreden besluit) van het college inzake de afwijzing van het verzoek tot registratie in de Basisregistratie Personen (BRP) onder vermelding van een briefadres. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 augustus 2022. Verzoekster is niet verschenen. Het college is verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. Op 10 mei 2022 heeft verzoekster het college verzocht om haar vanuit het Register Niet Ingezetenen (RNI) te registreren in de BRP onder vermelding van een briefadres. Zij heeft aangegeven het komende half jaar op wisselende vakantieadressen in Nederland te verblijven.
Op 17 mei 2022 heeft het college verzoekster verzocht om binnen twee weken drie adressen aan te geven waar zij tot medio oktober 2022 verwacht te verblijven. Verzoekster heeft hierop gereageerd en de namen van een aantal campings in Luxemburg, Italië, België en Nederland opgegeven waar zij naar verwachting zal verblijven.
Bij besluit van 2 juni 2022 heeft het college het verzoek tot registratie van een briefadres in de BRP afgewezen. Het college heeft daarbij onder verwijzing naar artikel 2.4 van de Wet BRP aangegeven dat iemand alleen recht heeft op een woonadres of briefadres als hij meer dan vier maanden per jaar in Nederland verblijft. Daarvan is niet gebleken.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 27 juni 2022 bezwaar gemaakt.
Op 24 juli 2022 heeft verzoekster haar verblijfsgegevens aangevuld. Zij geeft aan dat zij vanaf 28 maart tot en met 29 oktober 2022 verblijft op een viertal met naam genoemde campings in Nederland. Zij heeft op verzoek van het college verschillende boekings- en betalingsbewijzen overgelegd.
Op basis van deze gegevens komt het college tot de conclusie dat verzoekster naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven. Daarmee wordt voldaan aan de eis die in artikel 2.4 van de Wet BRP wordt gesteld. Uit de gegevens blijkt dat verzoekster in de genoemde periode de meeste malen zal overnachten op recreatiepark [naam recreatiepark] in [plaats recreatiepark] . Het college heeft in de brief van 28 juli 2022 aangegeven het voornemen te hebben om verzoekster op basis van deze gegevens met ingang van 10 mei 2022 in te schrijven in de BRP op een woonadres op recreatiepark [naam recreatiepark] in [plaats recreatiepark] . Nu echter nog niet bekend is op welke locatie verzoekster op dit recreatiepark zal verblijven, kan nog niet worden overgegaan tot het nemen van een definitief besluit tot inschrijving.
Standpunt verzoekster
2. Verzoekster stelt zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt dat zij ernstige gezondheidsproblemen heeft vanwege het feit dat zij ten onrechte in het RNI ingeschreven heeft gestaan. Verzoekster is voor zorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), inkomensondersteuning en woningtoewijzing volledig afhankelijk van de inschrijving in de BRP. Verzoekster is haar zorgverzekering kwijtgeraakt. Het college heeft de verantwoordelijkheid hiervoor, omdat er slechts 3 tot 4 weken zijn gelegen tussen de uitschrijving naar de RNI door gemeente [naam gemeente 2] en de aanvraag bij het college op 10 mei 2022. Zij verzoekt inschrijving in de BRP op een briefadres in de gemeente [naam gemeente ] , met terugwerkende kracht over de periode van 25 januari 2022 tot 15 juli 2022.
Verzoekster stelt verder dat zij een aanvraag om een dak- en thuislozenuitkering heeft ingediend, welke aanvraag het college weigert in behandeling te nemen. Zij verzoekt nabetaling van de dak- en thuislozenuitkering over de periode van 25 januari 2022 tot 15 juli 2022.
Spoedeisend belang
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Van onverwijlde spoed is sprake, wanneer een besluit onomkeerbare gevolgen heeft en een besluit op (in dit geval) het bezwaar niet kan worden afgewacht.
Oordeel voorzieningenrechter
4.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er in deze situatie geen sprake van een dermate spoedeisend belang, dat noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op bezwaar van verzoekster.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekster om inschrijving in de BRP op een briefadres heeft verzocht. Uit de stukken en de door de gemachtigde van het college ter zitting gegeven toelichting blijkt dat verzoekster op een verzoek om informatie over haar verwachte verblijfsplaats aanvankelijk slechts heeft gesteld dat zij op campings in Nederland, België, Luxemburg en Italië zou verblijven, zonder preciezer aan te geven wanneer zij waar zou verblijven. Nu één van de vereisten – ook voor inschrijving op een briefadres – is dat de verzoeker in het daarop volgende half jaar naar verwachting ten minste 4 maanden in Nederland zal verblijven, en verzoekster aanvankelijk weigerde daarover meer duidelijkheid te verschaffen, is het ook aan haarzelf te wijten dat zij niet de inschrijving kreeg die zij vroeg.
Inmiddels heeft verzoekster blijkens de stukken op 24 juli 2022 wel aangegeven op welke campings zij in de periode 28 maart tot en met 29 oktober 2022 zal verblijven. Op grond van deze informatie is duidelijk dat verzoekster gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland zal verblijven. Uit de ingediende gegevens blijkt verder dat zij de meeste tijd op recreatiepark [naam recreatiepark] in [plaats recreatiepark] zal verblijven. De verblijfplaats van verzoekster op dit recreatiepark kan als woonadres in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet BRP te worden aangemerkt.
4.2
Het college is voornemens over te gaan tot inschrijven van verzoekster in de BRP op een woonadres op camping [naam recreatiepark] . Het college heeft verzoekster gevraagd daartoe nog de exacte locatie van het door haar gehuurde onderkomen moeten door te geven. Zodra zij de exacte locatie doorgeeft (bijvoorbeeld een chalet-, huis- of standplaatsnummer) zal zij volgens het college in de BRP worden ingeschreven op dit woonadres.
4.3
Verzoekster heeft geen eigen keuze om zich op een brief- of woonadres in te schrijven. Indien iemand beschikt over een woonadres in de zin van de Wet BRP kan alleen voor inschrijving in de BRP op een briefadres worden gekozen in specifiek omschreven situaties. Het moet gaan om iemand die zijn woonadres heeft in een specifiek aangewezen instelling (artikel 2.40 Wet BRP) of indien het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is (artikel 2.41 Wet BRP).
Niet is gebleken dat verzoekster onder een van deze uitzonderingen valt. Dat betekent dat verzoekster, nu zij inmiddels over een woonadres beschikt, op dit woonadres in de BRP kan worden ingeschreven. Verzoekster zal de definitieve inschrijving kunnen bespoedigen door aan het college door te geven op welke exacte locatie zij op recreatie park [naam recreatiepark] te [plaats recreatiepark] verblijft.
4.4
Nu niet kan worden geoordeeld dat er een direct spoedeisend belang is bij het treffen – in afwachting van de op het bezwaar van verzoekster te nemen beslissing – van een voorlopige voorziening en nu het dossier ook geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de primaire beslissing van het college onmiskenbaar onjuist was, zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorziening afwijzen.
4.5
In de vele stukken die verzoekster in de aanloop naar de zitting heeft geproduceerd, heeft zij tevens betoogd dat het college haar ten onrechte geen dak- en thuislozenuitkering heeft onthouden. Daarover overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat verzoekster een aanvraag om een dak- en thuislozenuitkering heeft ingediend, zodat het ook niet verrassend is dat het college daarover geen besluit heeft genomen.
In haar emailbericht van 18 juli 2022 verwijst zij ter onderbouwing van haar stelling dat er weldegelijk een dak- en thuislozenuitkering is aangevraagd naar een emailbericht van 17 mei 2022 van [naam betrokkene] aan een medewerker van de gemeente [naam gemeente ] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit dit emailbericht echter niet dat sprake is van een aanvraag gedaan door of – door een bevoegde vertegenwoordiger – namens verzoekster. Het emailbericht van 17 mei 2022 is niet opgesteld door of namens verzoekster en verzoekster heeft de gestelde aanvraag ook niet ondertekend.
Nu er door verzoekster geen aanvraag is ingediend, bestaat er voor het college ook geen verplichting hierop een besluit te nemen, zodat – als er al een bezwaar zou zijn ingediend tegen het niet nemen van een beslissing op dit punt – dat bezwaar voorzienbaar niet ontvankelijk zou zijn.
Conclusie
5.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.
5.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 8 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Wettelijk kader

Artikel 1.1 Wet BRP
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…);
o.
het woonadres:
1. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
2. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
p.
het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen.
q.
het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;
(…).
Artikel 2.4 Wet BRP
1. Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
2. Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college ambtshalve zorg voor de inschrijving. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de betrokkene alsnog op grond van zijn aangifte in te schrijven, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
3. Inschrijving geschiedt niet dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.
Artikel 2.23 Wet BRP
1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.
2. Het college van burgemeester en wethouders neemt ambtshalve een briefadres op indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt als briefadres opgenomen met instemming van een briefadresgever als bedoeld in artikel 2.42 diens adres, of, indien geen instemming van een briefadresgever wordt verkregen, een adres van de gemeente.
Artikel 2.40 Wet BRP
1. Degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen op grond van het derde of het vierde lid kan, in afwijking van de artikelen 2.38, eerste lid, en 2.39, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.
2. Een instelling wordt slechts aangewezen indien de aard van de instelling meebrengt, dat door opneming van het adres daarvan in de basisregistratie de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen onevenredig zou kunnen worden geschaad.
3. Onze Minister kan categorieën van instellingen dan wel instellingen afzonderlijk aanwijzen, voor zover het betreft:
a. instellingen voor gezondheidszorg;
b. instellingen op het gebied van de kinderbescherming;
c. penitentiaire instellingen.
4. Het college van burgemeester en wethouders kan een in de gemeente gevestigde instelling aanwijzen waarin beschermd wonen of opvang wordt verstrekt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
5. Het hoofd van een aangewezen instelling doet aan de betrokken personen tijdig schriftelijk mededeling van de mogelijkheid tot aangifte van een briefadres.
Artikel 2.41 Wet BRP
1. Voor zover het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan de betrokkene in afwijking van artikel 2.38, eerste lid, en artikel 2:39, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.