ECLI:NL:RBZWB:2022:4554

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
02/151962-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van mishandeling, bedreiging en wapenbezit met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 10 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die werd beschuldigd van zware mishandeling, mishandeling, bedreiging en het dragen van een wapen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 27 juli 2022. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging was gewijzigd en dat de dagvaarding geldig was. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank achtte de feiten van mishandeling, bedreiging en wapenbezit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de aangevers en getuigen, evenals op het aantreffen van een mes bij de verdachte.

De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van noodweer en oordeelde dat de verdachte de agressie had geïnitieerd. De rechtbank legde een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur op, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 3.134,14 bedroeg, en werd het in beslag genomen mes verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere veroordelingen, en paste het adolescentenstrafrecht toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/151962-21
vonnis van de meervoudige kamer van 10 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [gebooteplaats]
[adres]
bijgestaan door raadsman mr. J.C.B. Dionisius.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn tevens de vordering van de benadeelde partij en het beslag aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verdacht van
feit 1: zware mishandeling (primair) dan wel poging tot zware mishandeling (subsidiair) dan wel mishandeling (meer subsidiair);
feit 2: mishandeling
feit 3: bedreiging
feit 4: het dragen van een wapen van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 (meer subsidiair), 3, en 4 heeft begaan.
Zij baseert zich voor feit 1 en 3 op de verklaring van aangever [naam 1] in combinatie met de aangifte van [naam 2] en twee verklaringen van onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Vooral getuige [getuige 1] bevestigt de lezing van aangever [naam 1] en aangever [naam 2] . Ook kan uit deze bewijsmiddelen de mondelinge bedreiging zoals beschreven in feit 3 worden afgeleid. Daarbij komt dat de politie in de tas van verdachte daadwerkelijk een mes heeft aangetroffen.
Feit 2, de mishandeling van aangever [naam 2] , kan niet worden bewezen omdat zijn aangifte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het vierde feit op de dagvaarding, het dragen van een mes, kan ook wettig en overtuigend worden bewezen door het proces-verbaal van bevindingen over het mes.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1, 2 en feit 3. De raadsman wijst daarbij op het volgende.
Bij feit 1 is voor zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde geen bewijs aanwezig, omdat er juridisch bezien geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Voor het meer subsidiair tenlastegelegde geldt dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat ook daarvoor vrijspraak dient te volgen. Zowel aangevers als verdachte verklaren dat zij werden aangevallen. De verklaring van verdachte dat hij zich moest verweren wordt bevestigd door getuige [getuige 3] en is ook het meest logisch in het licht van de omstandigheden.
Voor zowel feit 2 als 3 is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er is geen steunbewijs voor de aangifte van [naam 2] . Het kan wel zo zijn dat verdachte iets heeft geroepen, maar het is geen bedreiging geweest. Feit 4 kan wel bewezen worden verklaard wanneer de rechtbank tot de conclusie komt dat verdachte het mes heeft gedragen zoals bedoeld in de wet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandig-heden uit.
Op 9 juni 2021 is verdachte in het Valkenbergpark in Breda met zijn fiets ingereden op aangevers [naam 1] en [naam 2] en de andere personen met wie zij samen waren. [naam 2] werd hierbij geraakt tegen zijn arm en in zijn zij en had daardoor pijn. Verdachte fietste vervolgens rondjes om de groep heen en schold aangevers uit. Ook bedreigde hij onder andere [naam 2] met de woorden “Kanker Syriërs, ik ga jullie met een mes steken”. Hierna fietste verdachte weg. Kort daarna is verdachte teruggekomen en sloeg hij met zijn vuist aangever [naam 1] op zijn gezicht. [naam 1] liep daardoor een gebroken neus op. Kort na dit incident is verdachte aangehouden en bleek hij een mes bij zich te hebben in een tasje.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van het dragen van een wapen zoals bedoeld in de Wet Wapens en Munitie (hierna WWM): het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen, anders dan voor vervoer. Van vervoer is sprake als men het wapen op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich heeft terwijl het dusdanig verpakt is, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de feiten 1 meer subsidiair, 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1, meer subsidiair
omstreeks 9 juni 2021 te Breda, [naam 1] heeft mishandeld door deze [naam 1] tegen het oog en de neus, te stompen;
feit 2omstreeks 9 juni 2021 te Breda, [naam 2] heeft mishandeld door met zijn verdachtes fiets tegen die [naam 2] aan te fietsen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 3omstreeks 9 juni 2021 te Breda, [naam 2] heeft bedreigd, met zware mishandeling, door die [naam 2] dreigend de woorden toe te voegen "Kanker Syriers, ik ga jullie steken met het mes wat ik in mijn tas heb”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 4omstreeks 9 juni 2021 te Breda, een wapen, van categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes (merk Böker), heeft gedragen;
( art 27 lid 1 Wet wapens en munitie)
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan en daartoe aangevoerd dat de agressie niet vanuit verdachte, maar vanuit de groep van aangevers [naam 1] en [naam 2] afkomstig is geweest. Verdachte zou zich hebben moeten verdedigen tegen het vanuit hen afkomstige geweld. De rechtbank gaat echter uit van de onder 4.3.2. omschreven feiten en omstandig-heden. Daarbij is de agressie vanuit verdachte gekomen en niet vanuit de aangevers of anderen. Een beroep op noodweer komt verdachte dan ook niet toe.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij haar eis uit van de toepassing van het adolescentenstrafrecht (hierna ASR). Zij vordert voor de feiten 1 en 3 aan verdachte een leerstraf van 35 uur en een taakstraf van 100 uur op te leggen. Daarnaast is een voorwaardelijke jeugddetentie gevorderd van 15 dagen waarvan 10 dagen voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de door de reclassering beschreven bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar. Voor feit 4 eist de officier van justitie een geldboete van 225 euro.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van eenvoudige mishandeling (feit 1) komen, dan wordt verzocht om aan verdachte alleen de gevorderde leerstraf van 35 uur (TACt) op te leggen en een eventueel op te leggen werkstraf aanzienlijk te matigen. Voor feit 4 bepleit de verdediging toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (hierna Sr).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft op 9 juni 2021 zonder aanleiding [naam 1] en [naam 2] mishandeld en [naam 2] bedreigd: twee jongemannen die hij niet kende en die voorafgaand aan het geweld gewoon met andere jongeren in het park aan het ‘chillen’ waren. Na zijn aanhouding trof de politie daadwerkelijk een mes bij hem aan.
Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen een inbreuk op de lichamelijke, maar ook op de psychische integriteit van de slachtoffers gemaakt. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers ook nadelige psychische gevolgen met zich kan brengen. Aangever [naam 1] ervaart nu nog steeds gevoelens van angst en boosheid. Hij krijgt hiervoor behandeling. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte al eerder voor een geweldsfeit, te weten een poging tot zware mishandeling (2020) en voor een bedreiging (2018) is veroordeeld. Ook betrekt zij bij haar oordeel dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr.) van toepassing is.
Reclassering Nederland heeft een aantal rapporten over verdachte uitgebracht. Uit het meest recente rapport van 13 juli 2022 volgt dat de reclassering de rechtbank adviseert het ASR toe te passen omdat er aanwijzingen zijn voor een licht verstandelijke beperking (lvb-problematiek), er bij verdachte in grote mate sprake is van afhankelijkheid van volwassenen en hij nog deelneemt aan zijn stamgezin, waardoor hij kinderlijker oogt dan je van zijn kalenderleeftijd mag verwachten. Bovendien laat hij zich in positieve zin beïnvloeden door volwassenen en is continuering van school en werk belangrijk om te starten op de arbeidsmarkt. Bij een veroordeling adviseert de reclassering naast een leerstraf een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten net 18 jaar oud was. Zij ziet overeenkomstig het advies van de reclassering en in lijn met de vordering van de officier van justitie in de persoon van verdachte aanleiding om het ASR toe te passen en een sanctie op te leggen op basis van de bijzondere bepalingen voor jeugdigen overeen-komstig de artikelen 77g tot en met 77hh Sr.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat na het plegen van voornoemde feiten de situatie van verdachte stabiel is gebleven. Verdachte werd al begeleid door de jeugdreclassering in het kader van een andere strafzaak. De jeugdreclassering heeft aangegeven dat deze begeleiding goed loopt en dat dit bij een jongeman zoals verdachte met zijn achtergrond bijzonder te noemen is. Wat wel blijft, is het feit dat verdachte geleerd dient te worden met prikkels van buiten om te gaan en zijn impulsiviteit in goede banen te leiden. Over het alcoholgebruik en het gebruik van softdrugs wordt met verdachte gesproken. Na het incident van 9 juni 2021 heeft de jeugdreclassering daar geen uitwassen meer van gezien. Verdachte gebruikt nu enkel in het weekend gematigd alcohol en ook het blowen is onder controle.
Alles afwegend acht de rechtbank een leerstraf, te weten TACt, voor de duur van 35 uur en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uur met aftrek waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar op zijn plaats.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 1] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van
€ 3.134,14.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 1 (meer subsidiair) heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schadevergoeding
De benadeelde partij heeft € 2.134,14 gevorderd aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit de volgende schadeposten:
  • verlies arbeidsvermogen ter hoogte van € 1.779,68;
  • eigen risico ter hoogte van € 354,46.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat hij door het bewezenverklaarde handelen van verdachte niet heeft kunnen werken en daardoor inkomsten is misgelopen, waardoor het verlies aan arbeidsvermogen een rechtstreeks gevolg betreft van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en zal dit toewijzen. Dit geldt eveneens voor het gevorderde eigen risico. Gebleken is dat ook deze schade het gevolg is van het bewezenverklaarde feit waarvoor verdachte aansprakelijk is.
Immateriële schadevergoeding
De benadeelde partij heeft € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat het lichamelijke letsel, dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte heeft opgelopen, de grondslag vormt voor de toewijzing van de vordering tot immateriële schadevergoeding. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van
€ 1.000,00 billijk. Zij zal dit bedrag dan ook in zijn geheel toewijzen.
Totale schade, wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vordering in zijn geheel wordt toegewezen. Het toegewezen bedrag van € 3.134,14 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2021, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen mes is vatbaar voor verbeurdverklaring. Verdachte wordt veroordeeld voor het dragen van een mes, te weten een wapen van categorie IV onder 7 WWM. Het mes is daarmee een voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 63, 77c, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde onder feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, meer subsidiair:mishandeling;
feit 2:mishandeling
;
feit 3:bedreiging met zware mishandeling;
feit 4: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten “TACt Regulier” van 35 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
17 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd:
- stelt als
algemene voorwaarden:
*dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte een mbo (niveau 2) opleiding volgt voor de duur dat deze opleiding duurt of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan een intakegesprek bij Novadic-Ketron;
* dat verdachte meewerkt, indien Novadic-Kentron dit in samenspraak met de jeugdreclassering noodzakelijk acht, aan een ambulante behandeling voor alcohol- en/of drugsverslaving;
- draagt de jeugdreclassering op om toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en verdachte daarin te begeleiden;
Beslag
-gelast de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen mes (merk Böker);
Benadeelde partij [naam 1] (feit 1, meer subsidiair)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 3.134,14, waarvan € 2.134,14 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1] , € 3.134,14 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 augustus 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.