ECLI:NL:RBZWB:2022:454
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking naheffingsaanslag parkeerbelasting
In deze zaak heeft de belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 18 januari 2021, die betrekking had op een naheffingsaanslag parkeerbelasting met dagtekening 12 januari 2021. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 26 januari 2022 in Breda. Voorafgaand aan deze zitting heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag ingetrokken, waarna de belanghebbende op de zitting het beroep heeft ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, waaronder het bedrag van de naheffingsaanslag en het griffierecht. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag heeft ingetrokken, wat betekent dat deze het betaalde bedrag aan de belanghebbende moet terugbetalen. Daarnaast dient de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49,- te vergoeden, wat al is toegezegd.
De rechtbank concludeert dat, aangezien de heffingsambtenaar deze kosten uit zichzelf moet vergoeden, een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank wijst daarom het verzoek om proceskostenveroordeling af. Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 februari 2022. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.