ECLI:NL:RBZWB:2022:45

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
02/326551-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf

Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 december 2021. De officier van justitie stelde dat de verdachte, op 25 december 2020, in de woning van het slachtoffer in Breda, geprobeerd had om het slachtoffer te doden door hem tape om zijn mond en nek te wikkelen en hem te slaan. De verdediging voerde aan dat het enkel plakken van tape geen poging tot doodslag of zware mishandeling opleverde en dat er geen medisch bewijs was van de verwondingen van het slachtoffer.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag of zware mishandeling, omdat er geen opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel kon worden vastgesteld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar achtte de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen. De verdachte had het slachtoffer pijn en letsel toegebracht door hem te slaan en tape om zijn mond te wikkelen.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, het strafblad van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank besloot dat de verdachte in aanmerking kwam voor vrijwillige hulpverlening, gezien zijn gemotiveerde houding om zijn leven te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/326551-20
vonnis van de meervoudige kamer van 10 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1964 te [geboorteplaats]
wonende [adres]
raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, advocaat te Westzaan.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2021, waarbij de officier van justitie, mr. G. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 10 januari 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat verdachte hem heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Hoewel aangever enkel tape om zijn mond had en nog kon ademen door zijn neus, is zijn ademhaling toch in gevaar gekomen omdat hij bewusteloos was, een slechte gezondheid had en het nodige had gedronken. Onder invloed van alcohol en een slechte gezondheid had de ademhaling kunnen stoppen. Daarnaast is het aannemelijk dat het alcoholgebruik in combinatie met de klappen op het hoofd leidt tot misselijkheid en dan had aangever mogelijk moeten braken terwijl zijn mond was dichtgeplakt met mogelijk verstikking tot gevolg. Tot slot heeft verdachte de aangever lange tijd in hulpeloze toestand achtergelaten. Deze feiten en omstandigheden bij elkaar genomen, maken dat de officier van justitie vindt dat er een aanmerkelijk kans op de dood van aangever bestond. Verdachte dacht ook dat aangever dood was.
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte aangever een kopstoot heeft gegeven, omdat enkel aangever hierover heeft verklaard en verdachte dat stellig ontkent.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Het enkel plakken van tape over de mond levert geen poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling op. Het dossier bevat daarnaast geen medisch rapport over aangever, waaruit blijkt hoe zijn gezondheid was en wat zijn verwondingen als gevolg van de geweldshandeling waren. Tot slot voert de verdediging aan dat verdachte aangever niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten; verdachte dacht namelijk dat aangever overleden was.
Verdachte kan wel worden veroordeeld voor mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 december 2020 in de woning van aangever te Breda was. Hij woonde al enige tijd bij aangever in. Verdachte heeft verklaard dat aangever hem uitlachte en er daardoor iets bij hem knapte, juist omdat hij zoveel voor aangever gedaan had. Verdachte heeft daarop aangever tegen zijn hoofd geslagen en vervolgens tape om zijn mond en nek gewikkeld/geplakt. Vervolgens heeft verdachte aangever tweemaal tegen diens hoofd geslagen en een trap gegeven tegen diens nek/schouders. Verdachte dacht dat aangever overleden was en heeft de woning verlaten.
Aangever heeft verklaard dat verdachte hem ook een kopstoot heeft gegeven, maar dit blijkt niet uit enig ander bewijsmiddel. De rechtbank oordeelt dit onderdeel niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de geweldshandelingen van verdachte gekwalificeerd moeten worden.
Primair: poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling?
Poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling vereisen dat er opzet is, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van, dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op de dood, dan wel het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Of de gedragingen de aanmerkelijke kans op dergelijk gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de aard van die gedragingen en de omstandigheden waaronder die gedragingen zijn verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is daarover van oordeel dat de hiervoor vastgestelde geweldshandelingen op zichzelf genomen niet de aanmerkelijke kans op de dood of het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Dit kan onder bepaalde omstandigheden wel het geval zijn, bijvoorbeeld vanwege de kracht van het slaan en trappen en/of de precieze plek waar het slachtoffer is geraakt. Over deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank te weinig informatie beschikbaar om een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel vast te stellen. Zo biedt de aangifte op deze punten maar weinig specifieke informatie. Het dossier bevat daarnaast ook geen medische informatie waaruit de gezondheid van aangever, zijn verwondingen en de gevolgen hiervan blijken. Het enige dat vast staat is dat er tape is gewikkeld om de mond, er twee klappen zijn gegeven en een schop. De neus was vrij en aangever kon zelf de tape eenvoudig van zijn mond verwijderen door naar beneden te trekken. Tot slot heeft verdachte aangever feitelijk in hulpeloze toestand achtergelaten, maar dat wist verdachte niet. Hij dacht namelijk dat aangever al overleden was. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van poging tot doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling.
Subsidiair: mishandeling?
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft met zijn geweldshandelingen aangever immers pijn en letsel toegebracht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 december 2020 te Breda [slachtoffer] heeft mishandeld door
- plastic tape om de nek en mond van die [slachtoffer] te wikkelen/plakken en
- die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd te slaan en
- die [slachtoffer] tegen zijn schouder/nek te trappen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Hij baseert zich daarbij op de ernst en omstandigheden van het feit, de richtlijnen van het openbaar ministerie, het strafblad en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat verdachte pas laat een verklaring heeft afgelegd. Daarnaast vordert hij om aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden op te leggen, gelet op het advies uit het Pro Justitiarapport.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte inmiddels zelfstandig hulp heeft gezocht en het nu goed met hem gaat. Verdachte heeft bijna 250 dagen in voorarrest gezeten en daar dient bij een veroordeling voor mishandeling geen straf meer bovenop te komen. Het is daarnaast wettelijk gezien onmogelijk om tbs met voorwaarden op te leggen voor mishandeling. De verdediging is, gelet op de hulp die verdachte nu krijgt, van mening dat reclasseringstoezicht niet nodig is. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan kan zij dit ook zelfstandig opleggen zonder dat daaraan een reclasseringsadvies ten grondslag ligt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Deze vond plaats in de woning van aangever, bij uitstek de plek waar hij zich veilig dient te voelen. Verdachte heeft aangever niet alleen geslagen en getrapt, maar ook om zijn mond en nek tape gewikkeld/geplakt. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Reclasseringsadvies
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ook rekening met het reclasseringsadvies van 19 november 2020. Hierin komt naar voren dat verdachte veelvuldig in aanraking met politie en justitie is geweest. Uit dossierinformatie van de reclassering blijkt dat eerdere reclasserings- en hulpverleningstrajecten niet het gewenste effect teweeg hebben gebracht.
De kans op recidive wordt op gemiddeld-hoog geschat, maar gezien de antisociale houding van betrokkene lijkt gedragsverandering niet haalbaar.
Psychologisch en psychiatrisch Pro Justitiarapport
De rechtbank slaat verder acht op het Pro Justitiarapport dat is opgemaakt over verdachte in december 2021. In dit rapport van psychiater G.C.M. van den Broek en psycholoog A. van der Geize komt naar voren dat bij verdachte sprake is van alcoholmisbruik en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken. Er wordt vastgesteld dat hiervan ook sprake was tijdens het ten laste gelegde feit. Het advies is om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Als de situatie van verdachte onveranderd blijft, is er een groot risico op recidive in gewelddadig gedrag. Het advies luidt om aan verdachte binnen een strafrechtelijk kader hulpverlening op te leggen, bestaande uit een klinische opname in een forensische instelling, om vervolgens door te stromen naar een (forensisch) beschermde woonvorm. Daarnaast wordt gelet op de aard en ernst van de psychopathologie en het gevaarscriterium een tbs met voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
6.3.3
De straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtbank en het strafblad van verdachte geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt. Een tbs met voorwaarden is, gelet op de kwalificatie niet aan de orde. Uit het voorgaande volgt dat er zeker wel zorgen over verdachte zijn. De vraag is dan ook of een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt zodat bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd zoals een reclasseringstoezicht. De rechtbank overweegt in dat kader, dat verdachte in het verleden diverse verplichte hulpverleningskaders heeft gehad die alle niet het gewenste effect hebben gehad. Het opnieuw ópleggen van hulpverlening binnen een verplicht kader zal naar inschatting van de rechtbank in beginsel dan ook wellicht weinig zinvol zijn. De rechtbank vindt het echter wel nodig dat verdachte hulpverlening krijgt en houdt. De kans op herhaling moet worden verkleind.
Ter zitting is naar voren gekomen dat verdachte zijn leven anders wil inrichten en dat hij inmiddels zelfstandig hulp heeft gezocht bij de stichting Exodus. Verdachte is vertrokken uit de regio Breda en woont nu in Heerlen, in de buurt van zijn dochter. Zij zijn beiden van hun verslavingen af. De begeleidster van verdachte bij de stichting Exodus heeft per e-mail laten weten dat het goed gaat met verdachte, dat hij op zijn plaats is in de groep waar hij nu woont en zelf vragen en problemen met de begeleiding bespreekt zodra dat aan de orde is. De stichting Exodus kan verdachte blijven ondersteunen, onder meer bij het regelen van een behandeling voor zijn agressieregulatie.
Verdachte heeft ter zitting overtuigend uitgesproken dat hij blij is met zijn nieuwe plek en met de hulp die hij krijgt en dat hij die wil houden om zijn leven op deze nieuwe plek, buiten bereik van het netwerk dat hij in Breda had, een positieve wending te geven.
Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte thans gemotiveerd is voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Nu vrijwillige hulpverlening naar verwachting in dit geval kansrijker is dan hulpverlening in een verplicht kader en gelet op de ernst van het feit en de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal de rechtbank verdachte deze kans bieden en de behandeling ter zitting niet aanhouden voor het opmaken van een nader reclasseringsadvies.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken. Deze straf acht zij passend en geboden voor deze mishandeling.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 januari 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.