Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 oktober 2021 heeft De Kock een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor renovatie en uitbouw van een woonhuis op het perceel [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder] .
Bij het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
2. Verzoeker woont aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] .
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het pand wordt bewoond door vier studenten en dat, na de verbouwing, er vijf studenten kunnen wonen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het college in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de kwaliteit van de leefomgeving vanuit de belendende percelen en de directe omgeving. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings- en het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker maakt zich zorgen om de redelijkerwijs te verwachten aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van geluidhinder en aantasting van zijn privacy. Verzoeker verwacht dat de studenten veel gebruik zullen maken van de Franse balkons aan de voor- en achterzijde van het pand. Het college heeft volgens verzoeker ook te weinig rekening gehouden met de bij de gemeente bekende overlast over dit pand en aangrenzende panden en de problematiek rondom studentenhuisvesting in Tilburg. Verzoeker noemt daarbij als voorbeeld: gillen, schreeuwen, feestjes en zingen tot diep in de nacht, fietsen op het smalle trottoir en in de groenperkjes en kliko’s op straat. Verzoeker wijst er verder op dat een bezonningsstudie ontbreekt.
Ten aanzien van de redelijke eisen van welstand heeft verzoeker aangevoerd dat de Franse balkons aan de voorgevel op advies van de Omgevingscommissie zijn aangebracht, terwijl dat geen vereiste zou zijn voor een positief welstandsadvies.
Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat hij rekening houdt met een waardedaling van zijn woning, die naar verwachting niet gecompenseerd zal worden middels een planschadeprocedure. Ook daarmee had het college volgens verzoeker rekening moeten houden in het bestreden besluit.
Verzoeker heeft gesteld dat [naam vergunninghouder] inmiddels een aanvang heeft gemaakt met graaf- en sloopwerkzaamheden. Hij verwacht dat op korte termijn gestart zal worden met de bouwwerkzaamheden. Hij heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestaande woning bestaat uit twee bouwlagen met een dakopbouw. Het bouwplan houdt in dat er een bouwlaag wordt toegevoegd, wat betekent dat het schuine dak wordt vervangen door een volledige bouwlaag met een plat dak. Aan de achterzijde wordt de gevel uitgebouwd met dezelfde bouwhoogte als de opbouw.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bezwaar van verzoeker voor een belangrijk deel is gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken.
6. Het perceel [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder] is gelegen in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.
Tussen partijen is niet in geschil dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan uitsluitend voor wat betreft de grootte van het (resterend) onbebouwd terrein (artikel 16.5.1 van de planregels). Voor het overige voldoet het bouwplan aan de planregels.
In artikel 16.5.3 van de planregels is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn met inachtneming van de procedureregels in artikel 21.1 ontheffing te verlenen van:
het bepaalde in 16.5.1, voor wat de aanwezigheid van het onbebouwd terrein betreft, indien andere functies dan wonen in het bestemmingsvlak zijn toegestaan en de eerste bouwlaag niet voor bewoning gebruikt wordt;
het bepaalde in 16.5.1, indien een gunstige andere indeling van het bouwperceel aanwezig is en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
het bepaalde in 16.5.2, indien dit geen beletsel vormt voor de bestemming van het gebouw en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
7. Het bezwaar van verzoeker komt erop neer dat het bouwplan, voor zover dat afwijkt van het bestemmingsplan, niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Meer concreet vreest verzoeker voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door (geluids)overlast, aantasting van zijn privacy en verlies van zonlicht.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 16.5.3. van de planregels, aangezien er sprake is van een gezamenlijke binnenplaats en de woonkwaliteit verder gewaarborgd is aangezien de kamerbewoners beschikken over een Frans balkon. Daarnaast beschikt men over een berging waar fietsen en kliko’s kunnen worden gestald.
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden volgens het college niet onevenredig beperkt. Weliswaar is er (met name) vanaf de tweede verdieping zicht op de omgeving, maar de positie van de ramen is volgens het college niet in strijd met het Burgerlijk Wetboek. Daarbij heeft het college overwogen dat de woning staat in een dichtbebouwde binnenstad en dat dat betekent dat zicht op belendende percelen mogelijk is met de daarmee samenhangende verminderde privacy.
Ten aanzien van de schaduwwerking heeft het college in het bestreden besluit opgemerkt dat de uitbreiding binnen het bouwvlak ligt en dus op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Volgens het college kan er met name in de ochtenduren sprake zijn van verminderde lichtinval op de belending. Echter door de aanwezigheid van de bestaande uitbouw was hier al sprake van. De verminderde lichtinval wordt door het college daarom niet onevenredig geacht.
8. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat het college heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met bovenstaande motivering heeft het college ervan blijk gegeven dat het oog heeft gehad voor de belangen van omwonenden en dat het daarmee rekening heeft gehouden in de belangenafweging. De voorzieningenrechter ziet in de bezwaargronden geen reden om aan te nemen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of dat het college in zijn belangenafweging doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan de belangen van verzoeker en de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren. Enige toename van (geluids)overlast en enig verlies van privacy door het toevoegen van een studentenkamer en het toevoegen van Franse balkons in de gevels kan niet worden uitgesloten. Het college heeft echter in redelijkheid kunnen overwegen dat verzoeker woont in het centrumgebied. Dat betekent dat een zekere mate van (geluids)overlast en enig verlies van privacy tot de normale risico’s van het wonen ter plaatse behoren. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in geding zijnde bouwplan leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het pand [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder] in de bestaande situatie ook al bewoond wordt door vier studenten en dat verzoeker niet op het aangrenzende perceel woont, maar dat er nog een woning tussen staat.
Dat betekent dat het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
9. In het bestreden besluit is opgenomen dat het bouwplan voor wat betreft de redelijke eisen van welstand door de Omgevingscommissie is getoetst aan de Welstandsnota van de gemeente Tilburg en dat zij een positief advies onder voorwaarde heeft uitgebracht. De voorwaarde luidt dat de definitieve kleur- en materiaalstaat nog ter goedkeuring wordt voorgelegd, met name voor wat betreft de kleur van de kozijnen en de gevelbekleding.
Het college heeft overeenkomstig het advies van de Omgevingsvergunning de gestelde voorwaarde aan de verleende omgevingsvergunning verbonden.
De voorzieningenrechter ziet in de bezwaargronden van verzoeker geen reden om aan te nemen dat de Franse balkons in strijd zouden zijn met de Welstandsnota, of dat de Omgevingscommissie deze heeft geëist zonder dat de Welstandsnota deze voorschrijft. [naam vergunninghouder] heeft ter zitting toegelicht dat de Franse balkons zijn toegevoegd om de woonkwaliteit voor de bewoners te verbeteren en heeft bevestigd dat het Franse balkon aan de voorzijde op wens van de gemeente is toegevoegd.
10. De voorzieningenrechter ziet in de verzoeker gestelde omstandigheid, dat de verleende omgevingsvergunning mogelijk leidt tot waardevermindering van zijn woning, geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
11. Gezien het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting kunnen standhouden na heroverweging in bezwaar. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.