ECLI:NL:RBZWB:2022:4499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1559 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verlening omgevingsvergunning voor verbouwing woning

Op 4 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] voor het verbouwen van een woning aan [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder]. Verzoeker vorderde een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door (geluids)overlast, aantasting van zijn privacy en verlies van zonlicht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging door het college voldoende was en dat de bezwaren van verzoeker niet opwegen tegen de noodzaak van de vergunning. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de omgevingsvergunning naar verwachting stand zal houden na heroverweging in bezwaar. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1559 WABOA VV

uitspraak van 4 mei 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde: mr. S.K. Reijke,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats vergunninghouder] .

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 februari 2022 (bestreden besluit) van verweerder, waarbij een omgevingsvergunning is verleend aan [naam vergunninghouder] voor het verbouwen van een woning aan [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder] . Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 april 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M.J. Hümmels en [naam vertegenwoordiger] . [naam vergunninghouder] is verschenen samen met zijn zoon [naam zoon] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 29 oktober 2021 heeft De Kock een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor renovatie en uitbouw van een woonhuis op het perceel [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder] .
Bij het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’.
2. Verzoeker woont aan [adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker] .
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het pand wordt bewoond door vier studenten en dat, na de verbouwing, er vijf studenten kunnen wonen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het college in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de kwaliteit van de leefomgeving vanuit de belendende percelen en de directe omgeving. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings- en het evenredigheidsbeginsel. Verzoeker maakt zich zorgen om de redelijkerwijs te verwachten aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van geluidhinder en aantasting van zijn privacy. Verzoeker verwacht dat de studenten veel gebruik zullen maken van de Franse balkons aan de voor- en achterzijde van het pand. Het college heeft volgens verzoeker ook te weinig rekening gehouden met de bij de gemeente bekende overlast over dit pand en aangrenzende panden en de problematiek rondom studentenhuisvesting in Tilburg. Verzoeker noemt daarbij als voorbeeld: gillen, schreeuwen, feestjes en zingen tot diep in de nacht, fietsen op het smalle trottoir en in de groenperkjes en kliko’s op straat. Verzoeker wijst er verder op dat een bezonningsstudie ontbreekt.
Ten aanzien van de redelijke eisen van welstand heeft verzoeker aangevoerd dat de Franse balkons aan de voorgevel op advies van de Omgevingscommissie zijn aangebracht, terwijl dat geen vereiste zou zijn voor een positief welstandsadvies.
Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat hij rekening houdt met een waardedaling van zijn woning, die naar verwachting niet gecompenseerd zal worden middels een planschadeprocedure. Ook daarmee had het college volgens verzoeker rekening moeten houden in het bestreden besluit.
Verzoeker heeft gesteld dat [naam vergunninghouder] inmiddels een aanvang heeft gemaakt met graaf- en sloopwerkzaamheden. Hij verwacht dat op korte termijn gestart zal worden met de bouwwerkzaamheden. Hij heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestaande woning bestaat uit twee bouwlagen met een dakopbouw. Het bouwplan houdt in dat er een bouwlaag wordt toegevoegd, wat betekent dat het schuine dak wordt vervangen door een volledige bouwlaag met een plat dak. Aan de achterzijde wordt de gevel uitgebouwd met dezelfde bouwhoogte als de opbouw.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bezwaar van verzoeker voor een belangrijk deel is gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken.
6. Het perceel [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder] is gelegen in het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’.
Tussen partijen is niet in geschil dat het in geding zijnde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan uitsluitend voor wat betreft de grootte van het (resterend) onbebouwd terrein (artikel 16.5.1 van de planregels). Voor het overige voldoet het bouwplan aan de planregels.
In artikel 16.5.3 van de planregels is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn met inachtneming van de procedureregels in artikel 21.1 ontheffing te verlenen van:
het bepaalde in 16.5.1, voor wat de aanwezigheid van het onbebouwd terrein betreft, indien andere functies dan wonen in het bestemmingsvlak zijn toegestaan en de eerste bouwlaag niet voor bewoning gebruikt wordt;
het bepaalde in 16.5.1, indien een gunstige andere indeling van het bouwperceel aanwezig is en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt;
het bepaalde in 16.5.2, indien dit geen beletsel vormt voor de bestemming van het gebouw en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
7. Het bezwaar van verzoeker komt erop neer dat het bouwplan, voor zover dat afwijkt van het bestemmingsplan, niet voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Meer concreet vreest verzoeker voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat door (geluids)overlast, aantasting van zijn privacy en verlies van zonlicht.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 16.5.3. van de planregels, aangezien er sprake is van een gezamenlijke binnenplaats en de woonkwaliteit verder gewaarborgd is aangezien de kamerbewoners beschikken over een Frans balkon. Daarnaast beschikt men over een berging waar fietsen en kliko’s kunnen worden gestald.
De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden worden volgens het college niet onevenredig beperkt. Weliswaar is er (met name) vanaf de tweede verdieping zicht op de omgeving, maar de positie van de ramen is volgens het college niet in strijd met het Burgerlijk Wetboek. Daarbij heeft het college overwogen dat de woning staat in een dichtbebouwde binnenstad en dat dat betekent dat zicht op belendende percelen mogelijk is met de daarmee samenhangende verminderde privacy.
Ten aanzien van de schaduwwerking heeft het college in het bestreden besluit opgemerkt dat de uitbreiding binnen het bouwvlak ligt en dus op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Volgens het college kan er met name in de ochtenduren sprake zijn van verminderde lichtinval op de belending. Echter door de aanwezigheid van de bestaande uitbouw was hier al sprake van. De verminderde lichtinval wordt door het college daarom niet onevenredig geacht.
8. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat het college heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met bovenstaande motivering heeft het college ervan blijk gegeven dat het oog heeft gehad voor de belangen van omwonenden en dat het daarmee rekening heeft gehouden in de belangenafweging. De voorzieningenrechter ziet in de bezwaargronden geen reden om aan te nemen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of dat het college in zijn belangenafweging doorslaggevend gewicht had moeten toekennen aan de belangen van verzoeker en de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren. Enige toename van (geluids)overlast en enig verlies van privacy door het toevoegen van een studentenkamer en het toevoegen van Franse balkons in de gevels kan niet worden uitgesloten. Het college heeft echter in redelijkheid kunnen overwegen dat verzoeker woont in het centrumgebied. Dat betekent dat een zekere mate van (geluids)overlast en enig verlies van privacy tot de normale risico’s van het wonen ter plaatse behoren. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in geding zijnde bouwplan leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het pand [adres woning] te [woonplaats vergunninghouder] in de bestaande situatie ook al bewoond wordt door vier studenten en dat verzoeker niet op het aangrenzende perceel woont, maar dat er nog een woning tussen staat.
Dat betekent dat het college naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
9. In het bestreden besluit is opgenomen dat het bouwplan voor wat betreft de redelijke eisen van welstand door de Omgevingscommissie is getoetst aan de Welstandsnota van de gemeente Tilburg en dat zij een positief advies onder voorwaarde heeft uitgebracht. De voorwaarde luidt dat de definitieve kleur- en materiaalstaat nog ter goedkeuring wordt voorgelegd, met name voor wat betreft de kleur van de kozijnen en de gevelbekleding.
Het college heeft overeenkomstig het advies van de Omgevingsvergunning de gestelde voorwaarde aan de verleende omgevingsvergunning verbonden.
De voorzieningenrechter ziet in de bezwaargronden van verzoeker geen reden om aan te nemen dat de Franse balkons in strijd zouden zijn met de Welstandsnota, of dat de Omgevingscommissie deze heeft geëist zonder dat de Welstandsnota deze voorschrijft. [naam vergunninghouder] heeft ter zitting toegelicht dat de Franse balkons zijn toegevoegd om de woonkwaliteit voor de bewoners te verbeteren en heeft bevestigd dat het Franse balkon aan de voorzijde op wens van de gemeente is toegevoegd.
10. De voorzieningenrechter ziet in de verzoeker gestelde omstandigheid, dat de verleende omgevingsvergunning mogelijk leidt tot waardevermindering van zijn woning, geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
11. Gezien het voorgaande zal het bestreden besluit naar verwachting kunnen standhouden na heroverweging in bezwaar. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 4 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid (voor zover relevant):
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
[…],
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
[…].
Artikel 2.10 (voor zover relevant):
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…];
[…];
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met redelijke eisen van welstand;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.