ECLI:NL:RBZWB:2022:444
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onterecht opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had aan de belanghebbende twee naheffingsaanslagen opgelegd, één met dagtekening 4 september 2020 en de andere met dagtekening 2 oktober 2020, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar verklaarde de bezwaren ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 26 januari 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De belanghebbende was aanwezig met haar echtgenoot, terwijl de heffingsambtenaar zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op de betreffende data haar auto had geparkeerd om haar meervoudig gehandicapte dochter op te halen van school. De belanghebbende voerde aan dat zij slechts kort was uitgestapt om zichtbaar te zijn voor haar dochter, die niet verkeersveilig is en niet bij haar begeleiding weg mag.
De rechtbank heeft overwogen dat de tijd die nodig is voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen ook de tijd omvat die objectief gezien noodzakelijk is voor de dochter om naar de auto te lopen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende langer had stilgestaan dan noodzakelijk was voor het instappen van haar dochter. Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat de naheffingsaanslagen ten onrechte waren opgelegd en heeft zij de beroepen gegrond verklaard. De uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen zijn vernietigd, en de heffingsambtenaar moet het griffierecht vergoeden.