ECLI:NL:RBZWB:2022:4438

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5081
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering die door het UWV was stopgezet per 1 juni 2021, omdat hij volgens het UWV voor 28,54% arbeidsongeschikt was. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld op basis van medische rapporten van verzekeringsartsen. Eiser had verschillende gezondheidsklachten, waaronder chronische rugklachten en psychische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 19 oktober 2021 de beperkingen van eiser adequaat weergaf. Eiser had aangevoerd dat hij meer beperkt was dan in de FML was vastgesteld, maar de rechtbank vond geen aanleiding om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de vereiste 35% lag. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5081 WIA

uitspraak van 3 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. L. Boon,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV, kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het UWV heeft met het besluit van 29 maart 2021 (primair besluit) de WIA-uitkering van eiser stopgezet met ingang van 1 juni 2021.
Met het bestreden besluit van 4 november 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. J.W. van Schaik als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 1 juni 2022 voor 28,54% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2021 heeft vastgesteld op 28,54% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als chauffeur/plaatser. Voor dat werk is hij uitgevallen waarna het UWV eiser per 30 januari 2012 een WIA-uitkering heeft toegekend die uiteindelijk op 17 oktober 2019 werd ingetrokken omdat eiser inmiddels al een jaar lang meer dan 65% verdiende van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Per 1 juni 2018 is eiser gaan werken als medewerker steriele hulpmiddelen bij Kliniek [naam kliniek] . Zijn dienstverband is op 15 december 2020 beëindigd.
Eiser heeft zich met ingang van 29 juni7 september 2020 ziekgemeld.
In verband met die ziekmelding (binnen 5 jaar na de beëindiging van zijn uitkering) is zijn WIA-uitkering met ingang van 7 september 2020 hervat.
Met het primaire besluit heeft het UWV besloten dat eiser vanaf 1 juni 2021 geen WIA-uitkering meer krijgt, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De bezwaren van eiser zijn met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser gesproken en onderzocht op het spreekuur van 21 december 2020. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser zich heeft ziekgemeld op 29 juni 2020 en dus niet op 7 september 2020. Op dat moment was hij volledig arbeidsongeschikt door een toename van de klachten vanuit dezelfde ziekteoorzaak. Per datum spreekuur (21 december 2020) zijn er geen argumenten meer om conform het Schattingsbesluit nog ‘geen benutbare mogelijkheden’ aan te nemen. Eiser is arbeidsgeschikt voor full time passende/gangbare arbeid. Hij heeft beperkingen vanwege chronische lage rugklachten, nek-, linker schouder- en armklachten, prikkelbare darmen en depressieve klachten. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 januari 2021.
4.2
Een verzekeringsarts b&b heeft het dossier inclusief de bezwaargronden bestudeerd, deelgenomen aan de hoorzitting van 15 oktober 2021 en eiser aansluitend lichamelijk onderzocht. Verder heeft hij de door eiser aangeleverde informatie van de radioloog van
20 augustus 2020 en 13 september 2021, van eisers behandelend orthopeed van 28 augustus
2020 en 18 september 2020, van de behandelend anesthesioloog van 13 september 2020 en
5 mei 2021 en berichten van de pijnbehandeling van 27 september 2021 en de fysio- en
manueeltherapeut van 6 oktober 2021 in zijn afwegingen betrokken.
De primaire verzekeringsarts heeft volgens de verzekeringsarts b&b op basis van een
uitgebreid, kwalitatief goed onderzoek een belastbaarheidsoordeel geveld waarbij aandacht
is besteed aan alle eiser hinderende gezondheidsklachten en waarbij een psychisch en
lichamelijk onderzoek is uitgevoerd. Daaruit bleek een voldoende objectieve grondslag voor
een sparing van de nek, linkerschouder/arm en -hand, van de onderrug en het rechterbeen.
Daarvoor ziet de verzekeringsarts b&b grotendeels voldoende waarborgen in de FML. De
radiculaire prikkeling in de linkerarm/hand wettigt zijns inziens aanvullend een beperking in het hand- en vingergebruik links, namelijk ten aanzien van het hoofd langdurig in een
bepaalde stand houden. De AC-artrose links leidt volgens de verzekeringsarts b&b tot een
verminderde reikafstand van de linkerarm en een onvermogen om met deze zijde boven
schouderhoogte actief te zijn. De overige aandoeningen geven geen dan wel geen forsere
beperkingen dan al aangenomen. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de
verzekeringsarts b&b neergelegd in de FML van 19 oktober 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij het niet
eens is met de FML op de volgende items:
- - zitten en zitten tijdens het werk (statische houdingen)
- duwen/trekken
- reiken
- reikafstand
- buigen
- staan
- lopen
- hoofd in een bepaalde stand houden (naar beneden kijken)
- vertreden
In de nadere gronden van eisers gemachtigde van 25 mei 2022 heeft deze aangegeven dat
eiser chronische pijn heeft in de onderrug met uitstraling naar het rechterbeen na twee
hernia’s op niveau L5-S1, chronische nekklachten door een beklemde zenuw op niveau C6,
pijn in zijn niet dominante schouder, problemen als gevolg van het prikkelbare darm
syndroom en psychische klachten. Verder heeft eiser vaak de hele dag hoofdpijn.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met
het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te
twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in
aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b in reactie op de beroepsgronden heeft
opgemerkt dat de beperkte rotatie van de nek naar links en de beperkte bewegelijkheid van
de onderrug niet aanwezig waren tijdens de onderzoeken van de primaire verzekeringsarts
en de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b meent dat de stress van de procedure
met het UWV een verhoogde spierspanning en stramheid in rug en nek veroorzaakt kan
hebben. Hij ziet geen reden waarom eiser niet zou kunnen zitten, nu hij tijdens de
gesprekken met de verzekeringsartsen rustig en zonder pijngedrag in de stoel zat. Dat eiser
moet vertreden staat in rubriek 5.9.
Gelet op het voorgaande, maar ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML
van 19 oktober 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser
meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan
ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV
heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag
gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief
medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133), machinebediende inpak-,
verpakkingsmachine (Sbc-code 271093) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en
vruchten) (Sbc-code 111010).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat in de eerste geduide functie het hand- en vingergebruik en de onvoldoende mogelijkheden voor afwisseling van houding de functie voor hem onuitvoerbaar maken. Datzelfde geldt voor de tweede geduide functie volgens eiser op het gebied van de afwisseling van houding en voor de derde geduide functie voor het hand- en vingergebruik.
5.3
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 16 februari 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 1 november 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.1
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 28,54%.
6.2
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 1 juni 2021.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskosten vergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 3 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Artikel 54, eerste lid, van de WIA bepaalt dat recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd (…).
Artikel 55, eerste lid, van de WIA bepaalt dat indien op de dag bedoeld in artikel 54, tweede lid, geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand:
a. recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid; of
c. minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.