ECLI:NL:RBZWB:2022:4432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1060
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser in het kader van de WIA na loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 16 april 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, en het UWV. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV waarin zijn loongerelateerde WGA-uitkering werd beëindigd en hij in aanmerking werd gesteld voor een WGA-vervolguitkering. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische situatie is verslechterd en heeft verzocht om een herbeoordeling. Het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, inclusief de medische beoordelingen die zijn uitgevoerd door artsen van het UWV. Eiser heeft verschillende medische aandoeningen, waaronder een recidiverende depressieve stoornis en obstructieve slaapapneu, die zijn belastbaarheid beïnvloeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft geen overtuigende medische onderbouwing gepresenteerd die de conclusies van het UWV zou kunnen weerleggen.

De rechtbank heeft ook de geschiktheid van de door het UWV geduide functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies passend zijn voor eiser, rekening houdend met zijn beperkingen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft vastgesteld op 42,17% en dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1060 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. E. Türk ,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft sinds 16 april 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35,48%.
In het besluit van 29 januari 2020 (primair besluit) heeft het UWV eiser bericht dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering de maximumduur bereikt op 15 april 2020. Met ingang van 16 april 2020 komt eiser in aanmerking voor een WGA-vervolguitkering in dezelfde arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%, maar gebaseerd op het minimumloon.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 3 juli 2020 heeft eiser verzocht om een medische en arbeidskundige herbeoordeling omdat zijn situatie sinds de laatste beoordeling van het UWV in 2018 is verslechterd.
In het besluit van 12 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 juni 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M. Reitsma namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als engineer voor 40 uur per week. Voor dat werk is hij in 2016 uitgevallen vanwege psychische problemen.
Naar aanleiding van zijn verzoek tot herbeoordeling is eiser op 9 september 2020 onderzocht door een primaire arts van het UWV onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts. Daarna heeft op 7 oktober 2020 een arbeidskundige herbeoordeling plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige concludeert dat eiser 42,91% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA. De arbeidsongeschiktheidsklasse blijft onveranderd 35 tot 45%.
Het UWV heeft geen apart (primair) besluit genomen naar aanleiding van het verzoek tot herbeoordeling.
De hoorzitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Partijen hebben toen besproken dat de datum in geding 16 april 2020 is en dat het medisch en arbeidskundig onderzoek wordt meegenomen ter onderbouwing van het primaire besluit van 29 januari 2020.
In het kader van de bezwaarprocedure is de situatie van eiser vervolgens opnieuw medisch en arbeidskundig beoordeeld.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 42,17%. De uitkering van eiser blijft onveranderd gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 april 2020 heeft vastgesteld op 42,17%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De primaire arts heeft onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts de beschikbare medische gegevens bestudeerd en eiser gesproken op het spreekuur van
9 september 2020
.Hij stelt vast dat bij eiser op 16 april 2020 sprake was van een recidiverende depressieve stoornis, een posttraumatische stress-stoornis (PTSS), overmatig alcoholgebruik, chronische aspecifieke rugpijn en slaapapneu (OSAS). Eiser komt niet in aanmerking voor een urenbeperking.
De primaire arts concludeert dat de medische situatie naar verwachting niet in belangrijke mate zal veranderen en dat de functionele mogelijkheden op termijn toe kunnen nemen bij adequate therapie en leefstijlaanpassingen.
Hij heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 september 2020.
4.2
Een verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder medische informatie van
- KNO-arts [naam KNO-arts 1] van 18 augustus 2020;
- psychiater [naam psychiater] van 30 juli 2020;
- longarts van 6 juli 2020;
- KNO-arts [naam KNO-arts 2] van 28 oktober 2019;
- psychiater [naam psychiater] van 25 oktober 2019;
- longarts [naam longarts] van 23 september 2019;
- KNO-arts [naam KNO-arts 3] van 30 januari 2019 en 31 december 2018.
Verder heeft deze verzekeringsarts b&b deelgenomen aan de telefonische hoorzitting op
25 januari 2021.
De verzekeringsarts b&b ziet op grond van de (onbehandelde) OSAS in combinatie met de aanwezige depressieve stoornis reden om meer beperkingen aan te nemen per 16 april 2020. Met name acht zij het noodzakelijk dat eiser als gevolg van de verminderde energetische belastbaarheid een deel van de (werk)dag ook moet kunnen zitten. Zij acht lopen en staan cumulatief maximaal 4 uur op een dag mogelijk.
Wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren acht zij de beschreven beperkingen passend bij de beschreven onderliggende pathologie. Gelet op zijn functioneren gedurende de dag is er geen grond eiser ook verregaand te beperken ten aanzien van doelmatig of zelfstandig handelen. Bij het gegeven dat hij tot weinig activiteiten komt, spelen ook andere persoonlijke eigenschappen en omgevingsfactoren een rol. Wel ziet de verzekeringsarts b&b grond om eiser in aanvulling te beperken ten aanzien van het regelmatig werken met klanten of hulpbehoevenden. Het verdelen van de aandacht acht zij ook beperkt in tijdsduur.
Ook het besturen van een voertuig is gecontra-indiceerd.
Indien er voldoende rekening gehouden wordt met de genoemde (aanvullende) beperkingen in het functioneren ziet de verzekeringsarts b&b geen medische onderbouwing voor een urenbeperking.
De verzekeringsarts b&b stelt de FML vast gewijzigd als hiervoor aangegeven in de FML van 1 februari 2021.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat bij hem sprake is van PTSS, een depressie en obstructief slaapapneu, die zijn geobjectiveerd. Eiser heeft aangegeven dat hij als gevolg van deze klachten ernstige vermoeidheid ervaart. Deze drie aandoeningen vormen ieder voor zich en samen een energetische reden voor een urenbeperking. Eiser heeft bovendien (meer) beperkingen op de volgende punten:
  • het vasthouden van de aandacht;
  • item 1.8.1 werk zonder storing of onderbrekingen;
  • het item herinneren / korte termijn geheugen;
  • item 7: handelingstempo in dagelijks leven;
  • het uiten van gevoelens;
  • samenwerken en direct contact met collega’s;
  • item 12.1: ten onrechte worden de beperkingen in 12.1 gerelativeerd in die zin dat kortdurende oppervlakkige contacten wel mogelijk zouden zijn;
  • werken vanaf 22.00 uur tot 6.00 uur;
  • werken in het weekend.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in bezwaar heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de primaire arts en de verzekeringsarts b&b alle aandoeningen van eiser hebben beoordeeld en nadrukkelijk in hun afwegingen hebben betrokken en dat van de zijde van eiser weliswaar is gesteld dat hij ernstiger beperkingen kent op grond van de bekende klachten, maar dat geen medische onderbouwing is ingebracht die tot twijfel aan de juistheid van de afwegingen en conclusies van de artsen van het UWV zou kunnen leiden.
Niet gebleken is dat in de FML van 1 februari 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5. Geschiktheid voor de geduide functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en wikkelaar nieuw en revisie (Sbc-code 267053).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem en dat deze zijn capaciteiten, beperkingen overschrijden.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 7 oktober 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 10 februari 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Eiser heeft opgemerkt dat alle drie de functies een signalering hebben op rubriek 1.2.1 ‘verdelen van aandacht’, waarbij een nadere onderbouwing van de arbeidskundige waarom de functies toch passend zijn, ontbreekt.
De rechtbank stelt echter vast dat de arbeidsdeskundige voor alle drie de functies heeft gereageerd op de signalering bij rubriek 1.2.1 ‘verdelen van aandacht’, alleen noemt hij steeds per vergissing 1.2.0 als de rubriek waarop zijn toelichting betrekking heeft.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 42,17%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 april 2020 heeft vastgesteld op 42,17% en de eiser toegekende vervolguitkering heeft berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%
.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 1 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.