In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering per 9 juli 2020, maar het UWV weigerde deze op basis van een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 15,26%. Het UWV had eerder, op 12 februari 2021, besloten om de uitkering niet toe te kennen, en dit besluit werd in een later stadium door het UWV bevestigd na een bezwaarprocedure. De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 15,26% en dat de WIA-uitkering daarom terecht is geweigerd. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en vastgesteld dat eiseres beperkingen heeft, maar dat deze niet voldoende zijn om recht te geven op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de medische beoordeling en de hoorzitting overwogen, maar oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank wijst erop dat eiseres de mogelijkheid heeft om eventuele toegenomen arbeidsongeschiktheid na de datum in geding bij het UWV te melden.
De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt op 1 augustus 2022, en het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de rechtbank bevestigt dat pas recht op een WIA-uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.