ECLI:NL:RBZWB:2022:441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring inzake verzoek om inzage persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2022 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 2 maart 2021, waarin zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had op 29 april 2020 verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank oordeelde dat de brief van de opposant van 16 juni 2020 niet kon worden aangemerkt als een rechtsgeldige ingebrekestelling, waardoor niet voldaan was aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een beroepschrift in te dienen.

Tijdens de zitting van 17 december 2021 in Breda werd het verzet besproken. De opposant voerde aan dat de feiten in de eerdere uitspraak onjuist waren vastgesteld en dat er geen rechtmatige opschorting was van de beslissing door het college. De verzetrechter oordeelde echter dat de eerdere uitspraak terecht was en dat de brief van 16 juni 2020 niet voldeed aan de eisen voor een ingebrekestelling. De opposant had in zijn formuleringen niet duidelijk gemaakt dat hij het college in gebreke stelde, en de verzetrechter concludeerde dat de onduidelijkheid in de tekst van de brief niet voldoende was om het verzet gegrond te verklaren.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8121 AVG V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft bij brief van 17 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kapelle (het college) op zijn verzoek van 29 april 2020 om inzage te verkrijgen van hem betreffende persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Bij uitspraak van 2 maart 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het verzet is eerst gepland op een zitting van 13 juli 2021 in Middelburg. In verband met een door opposant gedaan verzoek tot wraking vóór de zitting is de zitting verdaagd. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen. Het beroep is vervolgens opnieuw behandeld ter zitting van 15 oktober 2021 in Middelburg, alwaar opposant ter zitting een verzoek tot wraking heeft ingediend. Ook dit verzoek tot wraking is door de wrakingskamer afgewezen.
Vervolgens is het verzet besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2021 in Breda. Hierbij waren aanwezig opposant en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat niet voldaan is aan artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb, omdat de brief van opposant van 16 juni 2020 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat in de uitspraak de feiten onjuist/onvolledig zijn vastgesteld en dat deze omissies direct doorwerken in de verdere beoordeling van het beroep. Daarnaast stelt opposant dat het college niet tijdig op zijn verzoek heeft beslist en er geen sprake is van een rechtmatige opschorting. Tot slot voert opposant gemotiveerd aan dat er wel sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling.
4. In de uitspraak van de rechtbank van 2 maart 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van opposant van 16 juni 2020 niet kan worden aangemerkt als een rechtsgeldige ingebrekestelling, waardoor niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb om een beroepschrift in te dienen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De verzetrechter stelt vast dat in deze uitspraak de tekst van de brief van opposant van 16 juni 2020 niet volledig is geciteerd. Naar het oordeel van de verzetrechter is dit echter onvoldoende om tot een gegrond verzet te komen, temeer omdat ook bij het volledige citeren er geen sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Hiertoe overweegt de verzetrechter als volgt.
De brief van opposant van 16 juni 2020 luidt: “Met dit schrijven verzoek ik u volhardend een besluit te nemen op mijn brief d.d. 29 april 2020. Daar ik op het standpunt sta dat er niet tijdig is beslist verzoek ik u hierin te werk te gaan.” Opposant stelt dat de toevoeging van het woord
“volhardend”maakt dat er wel sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Opposant heeft ter zitting toegelicht dat hij met zijn ingebrekestelling in klip-en-klare taal aan het college duidelijk wil maken dat er nog beslist moet worden op zijn aanvraag. Naar het oordeel van de verzetrechter is opposant niet in deze bedoeling geslaagd. De door opposant gebruikte formulering vindt de verzetrechter geenszins ‘klip-en klaar’. Integendeel, de verzetrechter komt tot de conclusie dat opposant in zijn brief (bewust) gebruik heeft gemaakt van een cryptische tekst. De zin
“Met dit schrijven verzoek ik u volhardend een besluit te nemen…”kan op twee manieren worden gelezen. Ook is niet helder wat opposant bedoelt met de zinsnede
“verzoek ik u hierin te werk te gaan’. Deze onduidelijkheden zouden (wellicht) niet worden tegengeworpen aan een rechtszoekende die voor de eerste of tweede keer een bestuursorgaan in gebreke stelt. Echter, mede op basis van de verklaring van opposant ter zitting stelt de verzetrechter vast dat opposant meerdere vergelijkbare procedures bij meerdere rechtbanken in het land heeft gevoerd. Hieruit kon opposant afleiden wat een klip-en-klare, ondubbelzinnige manier is om een bestuursorgaan in gebreke te stellen. Ook uit het beroep- en verzetschrift kan worden afgeleid dat opposant op de hoogte is van de geldende jurisprudentie en van de termen die gebruikt kunnen worden om duidelijk kenbaar te maken dat een bestuursorgaan in gebreke wordt gesteld.
5. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 2 maart 2021. Naar het oordeel van de verzetrechter heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de brief van 16 juni 2020 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.