ECLI:NL:RBZWB:2022:4402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
02-012233-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen, verdachte verminderd toerekeningsvatbaar

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 januari 2022 in Waalwijk opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en legde een gevangenisstraf op van 361 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 juli 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De verdachte had eerder gedreigd om brand te stichten en de rechtbank concludeerde dat hij verantwoordelijk was voor de brand, die gemeen gevaar voor goederen opleverde, maar niet voor personen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op gemeen gevaar voor personen, omdat niet duidelijk was wie zich ten tijde van de brand in het pand bevond. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen, en besloot tot een deels voorwaardelijke straf om hem te helpen bij zijn behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/012233-22
vonnis van de meervoudige kamer van 4 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
raadsman mr. J. van Rooijen, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K.P.C.M. Gimbrère, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 januari 2022 in Waalwijk opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in zijn eigen kamer, waardoor zowel gemeen gevaar voor goederen als levensgevaar te duchten was. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] (namens het [naam 1] ), de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , het proces-verbaal van bevindingen aangaande het aantreffen van de met sokken afgedekte rookmelders in de kamer van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de spiritusgeur op de handen van de politieagent die verdachte heeft aangehouden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de brandstichting. Verdachte heeft juist geprobeerd de brand te blussen met een dekbedovertrek. De eerder door hem gedane uitlatingen zijn slechts uitlatingen van frustraties geweest. Verdachte had de rookmelders eerder al met sokken afgedekt omdat hij niet wilde dat het brandalarm afging als hij in zijn kamer rookte. Hij is vergeten de sokken eraf te halen toen hij ging koken. Niemand heeft gezien hoe de brand is ontstaan. Er is ook geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. Er is ook geen spiritus aangetroffen in de kamer van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 15 januari 2022 omstreeks 08:20 uur brand is ontstaan in de kamer van verdachte op het adres de [adres 2] in Waalwijk. Dit betreft een pand van het [naam 1] . Als gevolg van de brand is een kookplaat gedeeltelijk verbrand.
De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van de brand.
In een goed onderzoek is een rapport van de brandweer aanwezig, waarin de oorzaak van de brand wordt omschreven. Een dergelijk rapport ontbreekt in dit dossier. Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank echter niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die de brand heeft aangestoken en daarmee de brand heeft gesticht.
Verdachte heeft een paar uur voor de brand bij de nachtdienst van het [naam 1] via WhatsApp gedreigd om de boel in brand te steken. Hij heeft vrij kort voor de brand, omstreeks 08:15 uur, zelfs nog tegen medewerkers van het [naam 1] gezegd dat hij zijn kamer of het gebouw in brand ging steken omdat zij niet naar hem luisterden en de politie niet wilden bellen nadat er spullen van hem waren gestolen. De medewerkers van het [naam 1] zijn na dit verhitte gesprek, dat in de kamer van verdachte plaatsvond, naar beneden gelopen. Nog geen vijf minuten nadat de medewerkers van het [naam 1] de kamer van verdachte verlieten, is het brandalarm afgegaan. Zeer kort na het afgaan van het brandalarm hebben de medewerkers van het [naam 1] verdachte aangetroffen in zijn kamer met een brandende doek. De rookmelders in de betreffende kamer waren afgedekt met sokken. Verdachte is ter plaatse door de politie aangehouden. Verdachte heeft tijdens het vervoer naar het politiebureau verklaard dat hij rust wilde, dat niemand naar hem luisterde en dat hij daarom maar een brandje heeft gesticht.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij een pannetje met aardappelen of eieren op de kookplaat had gezet, dat hij naar beneden is gegaan om met de medewerkers van het [naam 1] te praten, dat hij vervolgens het brandalarm hoorde afgaan, dat hij toen naar boven naar zijn kamer is gerend en dat hij geprobeerd heeft de brand te blussen met een dekbedovertrek. Hij had de rookmelders met sokken afgedekt omdat hij niet wilde dat het brandalarm afging als hij rookte. Hij was vergeten de sokken eraf te halen toen hij ging koken. Dit door verdachte geschetste scenario acht de rechtbank hoogst onaannemelijk, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden.
Als gevolg van de brand is gevaar voor de woning en de inboedel van de woning ontstaan. Daarmee acht de rechtbank de tenlastegelegde brandstichting met gemeen gevaar voor goederen wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat de brandstichting ook gemeen gevaar voor personen heeft opgeleverd. Dit is op grond van de bewijsmiddelen onvoldoende komen vast te staan. Niet duidelijk is wie zich ten tijde van de brand in het pand bevond en op welke plek en hoe het pand in elkaar stak. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 januari 2022 te Waalwijk opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen in een appartementencomplex aan de [adres 2] ), door (open) vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een kookplaat in voornoemde woning,
gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de inboedel van die voornoemde woning te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met het advies van de psychiater en psycholoog om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk strafdeel, een proeftijd en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Verdachte is bereid zich aan alle voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft uit boosheid in zijn eigen kamer brand gesticht. Als gevolg hiervan is een kookplaat gedeeltelijk verbrand. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur onvoorspelbaar is en zich zeer snel kan verspreiden indien het niet tijdig wordt geblust. In dit geval is de brand tijdig geblust maar de gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Verdachte heeft zich door deze mogelijke gevolgen echter niet laten weerhouden brand te stichten en dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Naast de aard en de ernst van het feit houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Ook slaat de rechtbank acht op de inhoud van de rapporten die door psychiater [naam 2] op 30 april 2022, gezondheidspsycholoog [naam 3] op 9 mei 2022 en de reclassering op 20 mei 2022 over verdachte zijn opgesteld. Uit de rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van schizofrenie, zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis. Verdachte is als gevolg van zijn beperkte cognitieve vermogens onvoldoende in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien en bij stressvolle situaties zijn frustraties en emoties onder controle te houden. Zowel de psychiater als de psycholoog zijn van mening dat het feit daardoor in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. Volgens de psychiater en de psycholoog is verdachte gebaat bij behandeling, begeleiding en structuur. Daarnaast is het van belang dat verdachte onder behandeling blijft binnen de GGZ, zijn depotmedicatie blijft accepteren en abstinent blijft van cannabis. Om die reden adviseren zij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een drugsverbod en een klinische behandelverplichting binnen een forensische setting. Aansluitend kan vanuit de behandelkliniek worden toegewerkt naar een passende plek binnen een begeleide en gestructureerde forensische woonsetting en begeleiding door een forensisch FACT. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een klinische behandelverplichting en de verplichting mee te werken aan middelencontrole.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporten over en maakt deze tot de hare. Zij zal daarom het vorenstaande meewegen in de strafoplegging, en met name ook rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De straf
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken. Brandstichting is een zeer ernstig feit en als reactie op dit soort feiten past in beginsel dan ook alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank houdt er rekening mee dat in dit geval de brand is gesticht in een woning en dat daarvan wel gevaar voor (de inboedel van) die woning is ontstaan, maar niet voor personen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 361 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Met dit voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt dit voorwaardelijk strafdeel het opleggen van bijzondere voorwaarden en verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 361 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis meldt bij Reclassering Leger des Heils op het telefoonnummer 088-0901140. Verdachte blijft zich daarna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in FPA De Mare in Halsteren of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, ook als dit het innemen van medicijnen inhoudt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van cannabis en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 augustus 2022.
Mr. Sterk en mr. Scheltema Beduin zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.