ECLI:NL:RBZWB:2022:440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10006
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak inzake verzoek om inzage persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, met betrekking tot zijn verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het college had op 17 december 2020 meegedeeld dat het verzoek niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, maar wees de aanvraag van de opposant af.

De opposant heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de behandeling van het verzet heeft de opposant aangevoerd dat de rechtbank had moeten oordelen over de geldigheid van de ingebrekestelling en de verschuldigdheid van dwangsommen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze gronden niet relevant zijn voor de beoordeling van het verzet, omdat het verzet enkel gericht was tegen het bestreden besluit van 17 december 2020. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 11 mei 2021.

De verzetrechter heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en is vastgesteld dat er geen rechtsgeldige ingebrekestelling heeft plaatsgevonden, waardoor er geen dwangsommen zijn verbeurd. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10006 AVG V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 op het verzet van

[naam opposant] , te [plaatsnaam] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft bij brief van 3 december 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen (het college) op zijn verzoek van 18 augustus 2020 om inzage te verkrijgen van hem betreffende persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Bij besluit van 17 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college opposant meegedeeld dat zijn verzoek om inzage niet in behandeling wordt genomen. Gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit.
Bij uitspraak van 11 mei 2021 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard alsmede het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en daarbij bepaald dat de aanvraag van opposant van 18 augustus 2020 wordt afgewezen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het verzet is eerst gepland op een zitting van 13 juli 2021 in Middelburg. In verband met een door opposant gedaan verzoek tot wraking vóór de zitting is de zitting verdaagd. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen. Het beroep is vervolgens opnieuw behandeld ter zitting van 15 oktober 2021 in Middelburg, alwaar opposant ter zitting een verzoek tot wraking heeft ingediend. Ook dit verzoek tot wraking is door de wrakingskamer afgewezen.
Vervolgens is het verzet besproken op de zitting van de rechtbank op 17 december 2021 in Breda. Hierbij waren aanwezig opposant en mr. S. Abdullah en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit kennelijk gegrond verklaard en de aanvraag van opposant afgewezen.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep tegen het besluit van 17 december 2020 gegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is. Tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen heeft opposant geen verzetgronden ingediend. Ter zitting heeft opposant bevestigd dat zijn verzet alleen gericht is tegen het deel van de uitspraak dat betrekking heeft op het bestreden besluit van 17 december 2020. Zijn gronden zien niet op de (inhoudelijke) vraag of het college al dan niet terecht zijn aanvraag buiten behandeling heeft gesteld.
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank heeft miskend dat zijn beroepsgronden tegen het bestreden besluit van 17 december 2020 zich richten op het feit dat het college in zijn besluit heeft verzuimd de verbeurde dwangsom vast te stellen. Opposant vindt dat de vraag of er sprake was van een rechtsgeldige ingebrekestelling ook daar beantwoord had moeten worden. Nu de rechtbank zijn beroepsgronden niet heeft behandeld, heeft de rechtbank geen toepassing kunnen geven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
4. De verzetsrechter begrijpt de verzetgronden van opposant zo, dat bij de behandeling van het reële besluit (het bestreden besluit van 17 december 2020) ook zijn gronden ten aanzien van de geldigheid van de ingebrekestelling en de verschuldigdheid van de dwangsommen besproken hadden moeten worden. De verzetrechter deelt deze opvatting niet. Deze gronden zien namelijk op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb en niet op het reële, inhoudelijke besluit.
Daar komt nog bij dat de verzetrechter van oordeel is dat de rechtbank terecht heeft aangenomen dat er geen sprake is van een rechtsgeldige ingebrekestelling zodat er geen dwangsommen door het college zijn verbeurd. De verzetrechter verwijst naar de jurisprudentie op dit punt en met name naar de reeds in de uitspraak van de rechtbank vermelde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:291).
5. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de verzetrechter dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 mei 2021. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, verzetrechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 28 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.