ECLI:NL:RBZWB:2022:4337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
01-115681-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak door gebrek aan bewijs van opzettelijk handelen

Op 4 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting aan de achterkant van een woning in Helvoirt op 23 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor het daderschap van de verdachte, maar dat er onvoldoende bewijs was om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat hij de brand opzettelijk had gesticht. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 juli 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging was gewijzigd en de verdachte had een motief, gezien de langdurige ruzie met de buren. Er waren camerabeelden en forensisch bewijs, waaronder een vergelijkend onderzoek naar benzine, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs niet overtuigend genoeg was. De rechtbank concludeerde dat het vernietigen van mogelijk bewijsmateriaal door de politie een onherstelbaar vormverzuim was, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde brandstichting, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij de brand had veroorzaakt. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 01-115681-21
vonnis van de meervoudige kamer van 4 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
verblijvende te [adres 1]
raadsman mr. P.T. Verweijen, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. S.P. Revis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in Helvoirt op 23 april 2021 opzettelijk brand heeft gesticht aan de achterkant van een woning, waardoor levensgevaar voor anderen is ontstaan.

3.De voorvragen

- De dagvaarding is geldig.
- De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verweer raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat hij op 14 september 2021 heeft verzocht een vergelijkend onderzoek te verrichten aan de benzineresten die aangetroffen zijn in de grond op het perceel van [adres 2] (hierna: [adres 2] ) en aan de dop van de aangetroffen jerrycan in de woning van [adres 2] De officier van justitie heeft op 22 september 2021 per mail aan de raadsman bericht dat hij bij het politieteam heeft uitgezet dat ook naar de dop van de betreffende jerrycan moet worden gekeken. De jerrycan (inclusief dop) is echter na 27 september 2021 vernietigd door de politie. Daardoor is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De raadsman stelt dat daardoor niet meer kan worden uitgezocht of de eventuele benzine aan de dop van de jerrycan van [adres 2] overeenkomt met de benzineresten in de grond van [adres 2] . De kans bestaat daadwerkelijk dat dit overeenkomt indien de buren van [adres 2] benzine bij hetzelfde tankstation hebben getankt en het dezelfde batch zou betreffen. De mogelijkheid van het aantonen van ontlastend bewijsmateriaal op dit punt is daarmee teniet gedaan. Daardoor is het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM in aanzienlijk mate geschonden en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie erkent dat sprake is van een vormverzuim, maar volgens hem ging het niet om essentieel onderzoek dat niet meer kan worden uitgevoerd en is er geen reden voor niet-ontvankelijkverklaring. Zelfs strafvermindering gaat te ver, aangezien er uit dat onderzoek geen ontlastend bewijs had kunnen komen, zo leidt de officier van justitie af uit de verklaring van de deskundige.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het vernietigen van (mogelijk) bewijsmateriaal door de politie, terwijl de verdediging heeft verzocht om onderzoek van/aan dat bewijsmateriaal, een onherstelbaar vormverzuim is in de zin van artikel 359a Sv. De vraag is welk gevolg aan dit verzuim moet worden verbonden. Daarbij moet op grond van lid 2 rekening worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het vernietigen van (mogelijk) bewijsmateriaal door de politie, terwijl de verdediging heeft verzocht om onderzoek, een ernstig verzuim. Dat dit is geschied zonder overleg met of toestemming van de officier van justitie maakt dit niet anders. Het draait in dit geval met name om de vraag in hoeverre hierdoor mogelijk nadeel is veroorzaakt.
De rechtbank stelt vast dat door deskundige [naam 1] van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) een vergelijkend motorbenzine-onderzoek is uitgevoerd. Van dit onderzoek is op 18 juni 2021 een rapport opgemaakt.
Op 24 april 2021 is een grondmonster (SIN AALX4953NL) genomen op het perceel van [adres 2] , onder de bestrating gelegen tegen de stenen muur die de erfafscheiding vormde met het perceel van [adres 3] . Op die plaats is een hoge concentratie vluchtige organische stoffen gemeten.
Dit monster is vergeleken met een monster van de vloeistof uit een oranje jerrycan die op het perceel van [adres 3] , het perceel van verdachte, werd aangetroffen (SIN AAOM7071NL). In grondmonster AALX4953NL zijn vluchtige stoffen aangetoond die van motorbenzine afkomstig zijn. Het vloeistofmonster AAOM7071NL bleek 4-takt benzine uit de klasse motorbenzine te zijn.
Voor de vergelijking van de motorbenzine in het grondmonster met de vloeistof is het volgende hypothesepaar gebruikt::
- Hypothese 1: De motorbenzine in het grondmonster [AALX4953NL] en de vloeistof
[AAOM7071NL] hebben een gezamenlijke herkomst [1] ;
- Hypothese 2: De motorbenzine in het grondmonster [AALX4953NL] en de vloeistof
[AAOM7071NL] hebben een verschillende herkomst.
Op grond van het onderzoek moet volgens de deskundige worden gesteld dat de motorbenzinesamenstelling van het grondmonster een goede overeenkomst vertoont met die van de vloeistof, met enige mate van verstoring als gevolg van indamping. Hieruit volgt volgens de deskundige dat de resultaten veel waarschijnlijker (bewijswaarde 100-10.000) zijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De uitkomsten van dit vergelijkend onderzoek van de motorbenzine in het grondmonster van [adres 2] met de benzine in het vloeistofmonster uit de jerrycan van verdachte zijn voor verdachte belastend. Dit vormt immers een sterke aanwijzing dat de motorbenzine in de grond van [adres 2] afkomstig is uit de oranje jerrycan van verdachte.
De verdediging stelt dat een vergelijkend onderzoek van de motorbenzine in het grondmonster van [adres 2] met benzine uit de jerrycan van [adres 2] voor verdachte ontlastend zou kunnen zijn en dat verdachte ernstig is benadeeld nu dit onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden.
In dit verband is van belang het verhoor van deskundige [naam 1] op 15 november 2021 door de rechter-commissaris in het bijzijn van de officier van justitie en de raadsman van verdachte. De deskundige heeft toen op een vraag van de officier van justitie (of benzine uit een ander tankje dat op hetzelfde moment bij hetzelfde tankstation is gevuld, hetzelfde resultaat kan hebben met het grondmonster) geantwoord:
Het gaat erom of er onderscheid gemaakt kan worden tussen het tankje waar de vloeistof uit afkomstig is en eventueel een ander tankje dat gevuld is bij hetzelfde benzinestation op het zelfde moment. Dat onderscheid kan je niet maken, op voorwaarde dat allebei de tankjes leeg waren voor het tanken.
U vraagt mij of dit ook geldt voor een benzine uit een scooter. Daarin is altijd onderscheid te zien omdat er in een scooter altijd een restje benzine blijft zitten. Je hebt daarin dus altijd
vermenging.
De raadsman vraagt mij of het wel mogelijk is om een uitspraak te doen over de mogelijke herkomst van de twee gemengde benzines. Nee. Dat is niet meer te herleiden.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte op zitting heeft verklaard dat de oranje jerrycan eerder was gebruikt. In combinatie met de verklaring van deskundige [naam 1] leidt de rechtbank hieruit af dat er in de eerder gebruikte oranje jerrycan van verdachte een restje benzine moet hebben gezeten, waardoor vermenging moet hebben plaatsgevonden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er altijd onderscheid zou zijn tussen de inhoud van de twee verschillende jerrycans, ervan uitgaande dat het restje benzine in de jerrycan van verdachte qua samenstelling niet precies gelijk zou zijn aan de samenstelling van de eventuele benzine die in de dop van de jerrycan van [adres 2] zou zijn aangetroffen. Dat die samenstelling hetzelfde zou zijn als het restje benzine dat in de oranje jerrycan zou hebben gezeten, acht de rechtbank, gelet op de rapportage en de verklaring van de deskundige hoogst onwaarschijnlijk.
Op grond van dit alles acht de rechtbank de kans dat onderzoek van eventuele benzine aan de dop zou leiden tot een zelfde conclusie als het verrichte onderzoek van de vloeistof uit de oranje jerrycan, in die zin dat de motorbenzinesamenstelling van het grondmonster (ook) een goede overeenkomst vertoont met de eventuele benzine aan de dop - wat ontlastend zou kunnen zijn voor verdachte - zo klein dat deze kans verwaarloosbaar is. Het niet meer kunnen verrichten van dit onderzoek levert voor verdachte dus geen relevant nadeel op.
Gelet op het ontbreken van enig relevant nadeel dat door het verzuim wordt veroorzaakt, wordt niet alleen het verweer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie verworpen, maar volstaat de rechtbank met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan en verbindt zij daar geen verdere rechtsgevolgen aan.
- Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal forensisch onderzoek aan de woning en op de camerabeelden, waaruit blijkt dat de brand bij [adres 2] is begonnen en dat de plaats met de meeste vuurbelasting werd gevonden bij de erfafscheiding ter hoogte van de partytent in de achtertuin van [adres 2] .
Daarnaast zijn er een aantal voor verdachte belastende feiten en omstandigheden.
Verdachte had een motief, gelet op de langslepende ruzie die hij had met de buren van [adres 2] , een ruzie die niet bleef bij woorden. Zo zouden in de tuin van verdachte stroomkabels van de tuinverlichting zijn doorgeknipt, maar zou verdachte zichzelf ook onder andere schuldig hebben gemaakt aan vergiftiging van de koikarpers van de buren.
Op de avond van de brand heeft verdachte een ladder gepakt en deze gezet tegen de schutting ter hoogte van de partytent van de buren. Hij heeft daar op de ladder gestaan en over de schutting gekeken. Daarna heeft hij een lege jerrycan gepakt en is daarmee naar een tankstation in de buurt gereden. Daar heeft hij een jerrycan gevuld met 5 liter benzine. Dat heeft verdachte ook bekend. Daarna is hij terug naar huis gereden en op de camerabeelden is te zien dat hij met een zwaardere jerrycan richting voordeur loopt. Een paar minuten later worden de opnames van de camera’s van verdachte beëindigd. Dit gebeurde kort voor de brand. Op de camerabeelden van [adres 2] is vervolgens te zien dat verdachte om 21.25 uur door de poort van zijn tuin naar binnen komt terwijl hij een jerrycan in zijn handen heeft. Ook is daarna op de camerabeelden van de buren te zien dat er lichtflitsen zijn aan de zijde van de schutting van verdachte ter hoogte van de plek waar vervolgens de brand ontstond. Na de brand is een restje benzine in een jerrycan van verdachte aangetroffen die dezelfde herkomst heeft als de benzine in de grond onder de plek waar de brand is ontstaan.
Ook is op de telefoon van verdachte kort voor het tijdstip van het ontstaan van de brand gezocht op internet naar de brandbaarheid van diesel en benzine.
Op basis van dit alles komt de officier van justitie tot het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte deze brand heeft gesticht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de aan verdachte tenlastegelegde brandstichting.
Hij heeft daarvoor, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Benzinevergelijkend onderzoek
Hij wijst er op dat de resultaten van het benzinevergelijkend onderzoek genuanceerd dienen te worden. De brand is ontstaan op 23 april 2021 terwijl de jerrycans die bij verdachte thuis stonden, pas op 25 april 2021 in beslag zijn genomen. Het is niet logisch dat verdachte die jerrycans daar heeft laten staan indien hij de dader van de brandstichting is. Het zou dan voor de hand hebben gelegen dat hij die allang had weggegooid. Een andere contra-indicatie is dat verdachte zelf om het benzinevergelijkend onderzoek heeft gevraagd.
Camerabeelden
Voorts blijkt uit dit onderzoek niet wie de benzine daar heeft verspreid en ook niet wanneer dat is gebeurd. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte benzine over of tegen de partytent of de uitbouw van de woning heeft gespoten, gegoten of gesprenkeld en die benzine in aanraking heeft gebracht met vuur, zoals in de tenlastelegging staat. Ook is niet te zien dat verdachte met een jerrycan naar de ladder bij de schutting loopt. Dat in de tuin van verdachte lichtflitsen te zien zijn, zegt helemaal niets.
Camerasysteem stond uit
Ook het feit dat het camerasysteem van verdachte is uitgegaan, is geen redengevend bewijs voor het tenlastegelegde, nu dat systeem wel vaker kuren had.
Zoekresultaten telefoon
Verdachte heeft een verklaring afgelegd over waarom hij heeft gezocht op de brandbaarheid van benzine en diesel.
Verklaringen [naam 2] en [naam 3] (medebewoners [adres 2] )
De verklaring van [naam 2] dat verdachte zou hebben geroepen “
ik zou het zo nog een keer doen” is niet geloofwaardig en wordt ook door niemand anders bevestigd.
De verklaring van [naam 3] dat zij buiten bij de buren een mannenstem hoorde zeggen “
Jij ook met je fikkie stoken” zou erop duiden dat verdachte juist niet het delict heeft gepleegd en zou ook zomaar een verzonnen verhaal kunnen zijn van [naam 3] .
Alibi
Verdachte en zijn partner waren samen boven toen zij de brand ontdekten, wat ook overeenkomt met de foto die hij maakte van de brand.
Plaats waar brand is ontstaan
De plek waar de meeste vuurbelasting heeft plaatsgevonden - volgens forensisch onderzoek ter hoogte van de langwerpige partytent in de achtertuin van [adres 2] bij de erfafscheiding met [adres 3] (een muur van 2 meter hoog) - zegt alleen iets over de plek waar het vuur het hevigst heeft gewoed, maar niet waar de brand is ontstaan. Daar komt nog bij dat brandweerman [naam 4] bij zijn mening is gebleven dat de brand niet in de partytent is ontstaan, maar in de uitbouw tussen de woning en de partytent van [adres 2] .
Ander scenario
De objectieve getuigen [naam 5] en [naam 6] hebben (familieleden van) de bewoners van [adres 2] vlak na de brand bij de ambulance met elkaar horen praten, waarbij door waarschijnlijk [naam 3] , de schoondochter van [naam 7] , werd gezegd dat zij de schuld op zich zou nemen omdat zij niet wilde dat haar (schoon)vader in de bak zou komen. Dit zou erop duiden dat [naam 7] de veroorzaker van de brand zou kunnen zijn en dat het feit dat [familie] niet was verzekerd een goed motief zou kunnen zijn om die toedracht niet te delen. Mogelijk was een lekkende scooter van de zoon van [naam 7] , welke scooter tussen de partytent en de aanbouw stond, in combinatie met het gooien van een brandende peuk of een andere ongelukkige samenloop van omstandigheden de oorzaak van de brand. Ook kan niet worden uitgesloten dat een in de tuin van [adres 2] staand aggregaat of verwarmingspaddestoel oorzaak is van de brand.
Eindconclusie
Er zijn andere oorzaken waardoor de brand kan zijn ontstaan en niet kan buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de brand heeft veroorzaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten
Op basis van het procesdossier stelt de rechtbank vast dat op 23 april 2021 in de avond een brand is geweest aan de achterkant van de woning aan de [adres 2] in Helvoirt. Die brand is vervolgens overgeslagen naar de naastliggende woning op [adres 3] , de woning van verdachte. Door de brand zijn beide woningen ernstig beschadigd en (zo bleek ter zitting) inmiddels gesloopt.
In het forensisch onderzoek dat op 24 april 2021 is verricht wordt vermeld dat de plaats met de meeste vuurbelasting werd gevonden ter hoogte van een langwerpige partytent in de achtertuin van [adres 2] bij de erfafscheiding in de vorm van een rode bakstenen muur van 2 meter hoog. Daar bleek de hoogste waarde in het midden van de korte zijde van de tent te liggen (onder de "nok"). Daar werd een grondmonster veiliggesteld (AALX4953NL) onder de bestrating tegen de stenen muur die de erfafscheiding vormde met het perceel van [adres 3] . Op die plaats was een hoge concentratie vluchtige organische stoffen (voc’s) gemeten. Dat grondmonster rook naar benzine.
Op 25 april 2021 werd een zoeking uitgevoerd in de achtertuin van het perceel van [adres 3] . Tijdens deze zoeking werden twee oranje jerrycans aangetroffen en veiliggesteld. Uit een van die jerrycans werd een restje vloeistof veiliggesteld, dat rook naar benzine. Dit vloeistofmonster (AAOM7071NL) is door het NFI onderzocht en bleek 4-takt benzine uit de klasse motorbenzine te zijn.
Het grondmonster AALX4953NL is bij het NFI vergeleken met het monster van de vloeistof uit de oranje jerrycan die op het perceel van [adres 3] werd aangetroffen (AAOM7071NL). In AALX4953NL zijn vluchtige stoffen aangetoond die van motorbenzine afkomstig zijn.
Voor de vergelijking van de motorbenzine in het grondmonster met de vloeistof is het volgende hypothesepaar gebruikt::
- Hypothese 1: De motorbenzine in het grondmonster [AALX4953NL] en de vloeistof
[AAOM7071NL] hebben een gezamenlijke herkomst ;
- Hypothese 2: De motorbenzine in het grondmonster [AALX4953NL] en de vloeistof
[AAOM7071NL] hebben een verschillende herkomst.
Volgens de deskundige zijn de resultaten veel waarschijnlijker (bewijswaarde 100-10.000) wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Aanwijzingen voor de schuld van verdachte
Verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij op 23 april 2021 brand heeft gesticht in de partytent van de tuin van zijn buren op [adres 2] . Er zijn echter sterke aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid had bij het ontstaan van de brand op de bewuste avond.
Zo is bekend dat hij al een aantal jaren forse ruzie heeft met zijn buurman van [adres 2] , [naam 7] . Er zouden ook dingen zijn gebeurd die verder gaan dan een ‘gewone’ ruzie. De officier van justitie heeft daar voorbeelden van aangehaald, zoals het vergiftigen van de koikarpers van de buren.
Voorts stelt de rechtbank aan de hand van camerabeelden de volgende gedragingen van verdachte op de avond van 23 april 2021 vast. Verdachte heeft die avond rond 21.22 uur een (keuken)trap gepakt en tegen de schutting, grenzend aan [adres 2] , gezet, waarna hij op die trap is gaan staan en over de schutting heeft gekeken. Het is mogelijk dat hij toen heeft gezien dat de stroomdraden van een deel van zijn tuinverlichting aan die schutting waren doorgesneden. Verdachte is direct daarna met zijn auto met een schijnbaar lege jerrycan naar een tankstation gegaan. Daar heeft hij ongeveer 5 liter benzine getankt, naar eigen zeggen in een jerrycan. Na een paar minuten was hij weer terug. Even later (rond 21.30 uur) stopten de camerabeelden die vanuit/vanaf zijn woning aan de achterkant worden opgenomen. Weliswaar gebeurde het vaker dat die camerabeelden wegvielen, maar uit onderzoek is gebleken dat dit niet eerder langer dan een paar minuten duurde. In dit geval is de camera niet meer aangegaan, terwijl de vlammen van de brand pas om 21.43 uur te zien waren.
Rond dezelfde tijd liep verdachte richting de houten poort aan de achterzijde van zijn tuin, waarbij hij een jerrycan in zijn hand vasthield. Hij opende de poort en verdween uit beeld. Hij kwam daarna weer zonder jerrycan in beeld en wreef over zijn handen. Vervolgens was er een periode geen beweging in de tuin van [adres 3] te zien. Om 21.43 uur was twee keer kort te zien dat er licht weerkaatste op een ijzeren paal van de trampoline. Enkele seconden later was er licht te zien aan de binnenkant van de tent. Dit licht werd snel groter, waarna er rookvorming te zien was boven de partytent. Zeer kort daarna kwamen diverse vonken boven de tent uit en begon de brand heftiger te worden.
De rechtbank gaat er, op basis van het deskundigenonderzoek, van uit dat de benzine die is aangetroffen in de grond van de tuin van [adres 2] (bij de scheidingsmuur) uit de oranje jerrycan van verdachte afkomstig is.
Opmerkelijk is voorts dat verdachte die avond om 21.40 uur en 21.42 uur op zijn telefoon op internet heeft gezocht naar onderwerpen over brandbaarheid van diesel en benzine.
Uit die gedragingen van verdachte op 23 april 2021 zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte benzine in de tuin van [adres 2] heeft gegoten en dat hij de wens had om brand te stichten in de tuin van de buren van [adres 2]
Ontlastende omstandigheden
Anders dan de raadsman stelt, kan de omstandigheid dat verdachte een foto maakte van de brand toen hij boven stond, niet als alibi gelden, nu deze foto volgens de camerabeelden ongeveer 6 minuten nadat de rookvorming en de vlammen te zien waren, is genomen.
Uit het onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk geworden wanneer precies en op welke plek de brand is ontstaan. Dat de plaats met de meeste vuurbelasting werd gevonden ter hoogte van de partytent bij de muur, past bij de daar in de grond aangetroffen benzine, maar is onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat daar de brand is ontstaan. Dat benzine uit de jerrycan van verdachte in de tuin van [adres 2] terecht is gekomen, wil nog niet zeggen dat met behulp van die benzine de brand is ontstaan. Dat kan de rechtbank aan de hand van de resultaten van de verrichte onderzoeken niet vaststellen.
Op de camerabeelden is in elk geval niet te zien dat verdachte op enigerlei wijze benzine (al dan niet uit de jerrycan) over of tegen de partytent of de woning van [adres 2] spuit, giet of sprenkelt en (vervolgens) die benzine in aanraking brengt met vuur, zoals ten laste is gelegd.
Daar tekent de rechtbank wel bij aan dat de partytent het zicht op de schutting voor een groot deel wegneemt en het dus goed mogelijk zou kunnen zijn dat een en ander uit het zicht van de camera heeft plaatsgevonden.
Dat om 21.43 uur rookvorming en vervolgens vlammen te zien zijn, betekent niet dat de brand op dat moment is ontstaan. Het is ook mogelijk dat er eerst een tijdje iets heeft gesmeuld en dat dit later tot vlammen heeft geleid.
Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de brand is ontstaan op een andere wijze dan door (opzettelijke) brandstichting. De rechtbank volgt de raadsman in zijn betoog onder de paragraaf “Ander scenario”. De verklaringen van de getuigen [naam 5] en [naam 6] geven mede aanleiding om een ander scenario niet uit te sluiten.
Conclusie
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde opzettelijke brandstichting is noodzakelijk dat de rechtbank naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op grond van wettige bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
Op grond van de onduidelijkheid over de wijze waarop de brand is ontstaan en een mogelijk ander scenario dan het scenario dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, kan de rechtbank – ondanks de aanwijzingen daarvoor – niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de tuin van [adres 2] door benzine in aanraking te brengen met vuur.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 7] (mede namens zes op 23 april 2021 op het adres [adres 2] te Helvoirt woonachtige familieleden met aanhang) vordert - na het laten vervallen van schadeposten die te maken hebben met de mishandeling van [naam 7] - een schadevergoeding van in totaal € 155.290,30 (materiële schade € 134.290,30 en immateriële schade € 21.000,= (7 x € 3.000,=) voor het feit waarvoor verdachte is gedagvaard. Daarnaast worden proceskosten ter hoogte van € 2.541,= gevorderd.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal voorts bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen (proces)kosten zullen dragen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 7] (inclusief inwonende familieleden) niet-ontvankelijk in de vordering;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en mr. D.M.I.C. Schijns, rechters, in tegenwoordigheid van E.A.J. de Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 augustus 2022.
Mr. Froger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Met 'een gezamenlijke herkomst' wordt hierbij bedoeld dat de motorbenzine in beide monsters afkomstig is van dezelfde hoeveelheid motorbenzine, zonder dat er sprake is van nadere vermenging met andere hoeveelheden motorbenzine. Dit is bijvoorbeeld het geval als de motorbenzine in het grondmonster afkomstig is uit de jerrycan waaruit de vloeistof afkomstig is (als deze niet tussentijds is bijgevuld). (