ECLI:NL:RBZWB:2022:4271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3993 en 21_3994
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een last onder dwangsom wegens prostitutieactiviteiten in een woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de burgemeester van Tilburg behandeld. Eiser, huurder van een woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde dwangsom wegens het laten verrichten van prostitutieactiviteiten in zijn woning. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester bevoegd waren om handhavend op te treden. De rechtbank concludeert dat eiser als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de prostitutieactiviteiten die in zijn woning plaatsvonden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de opgelegde dwangsom van € 5.000,- per constatering, met een maximum van € 15.000,-, niet onredelijk is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3993 en 21/3994 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [plaatsnaam] , eiser
(gemachtigde: mr. T.M. ten Velde),
en
1. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburghet college)
2. de burgemeester van de gemeente Tilburgde burgemeester)
(gemachtigden: mr. Z. Mucuk en [naam gemachtigde] ).
Inleiding
In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 3 augustus 2021.
In de primaire besluiten van 9 februari 2021 en 12 juli 2021 heeft het college een dwangsom opgelegd en ingevorderd wegens het laten verrichten van prostitutieactiviteiten in de woning van eiser. In het bestreden besluit heeft de burgemeester een deel van primaire besluiten voor zijn rekening genomen en zowel de burgemeester als het college hebben de primaire besluiten inhoudelijk gehandhaafd in het bestreden besluit.
Het college en de burgemeester hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college. Eiser is niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
1.1 De rechtbank beoordeelt of het college en de burgemeester een last onder dwangsom hebben kunnen of mogen opleggen en over heeft kunnen en mogen gaan tot invordering van de dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

2.Feiten

Eiser was huurder van de woning aan de [adres] 116 te [plaatsnaam] .
Op 9 december 2020 hebben twee toezichthouders, samen met twee opsporingsambtenaren, een controle uitgevoerd bij de woning. Toezichthouder sub 1 had met een adverteerder op [naam website] telefonisch een afspraak gemaakt voor seksuele handelingen tegen betaling. De adverteerder had als bezoekadres [adres] 116 doorgegeven. Toezichthouder sub 1 is naar de woning gegaan. Toezichthouder sub 2 en de twee opsporingsambtenaren hebben toezichthouder sub 1 op afstand gevolgd naar de woning. De toezichthouders hebben in de woning twee sekswerkers aangetroffen.
Bij brief van 30 december heeft het college aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem een last onder dwangsom op te leggen.
In het primaire besluit I van 9 februari 2021 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het laten verrichten van prostitutieactiviteiten in de woning in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 97 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV). De last houdt in dat eiser de overtredingen van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo per direct moet beëindigen en beëindigd moet houden. Eiser kan dit doen door geen prostitutieactiviteiten meer in zijn woning te laten verrichten. Dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per constatering met een maximum van € 15.000,-.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Op 18 mei 2021 hebben twee toezichthouders, samen met twee opsporingsambtenaren, opnieuw een controle uitgevoerd bij de woning. Toezichthouder sub 1 had met een adverteerder op [naam website] telefonisch een afspraak gemaakt voor seksuele handelingen tegen betaling. De adverteerder had als bezoekadres [adres] 116 doorgegeven. Toezichthouder sub 1 is naar de woning gegaan. Toezichthouder sub 2 en de twee opsporingsambtenaren hebben toezichthouder sub 1 weer op afstand gevolgd naar de woning. De toezichthouders hebben in de woning één sekswerker aangetroffen.
In het primaire besluit II van 12 juli 2021 heeft het college aan eiser kenbaar gemaakt over te gaan tot invordering van een verbeurde dwangsom. Daartoe stelt het college dat toezichthouders op 18 mei 2021 hebben geconstateerd dat eiser zijn woning nog steeds gebruikt of laat gebruiken voor prostitutieactiviteiten. Dit betekent dat eiser niet aan de last heeft voldaan en een dwangsom van € 5.000,- heeft verbeurd.
Bij brief van 14 juli 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de invorderingsbeschikking.
In het in beroep bestreden besluit op bezwaar heeft de burgemeester de beide primaire besluiten voor zijn rekening genomen en gehandhaafd, voor zover die onder zijn bevoegdheid vallen. Voor het overige heeft het college de primaire besluiten gehandhaafd.

3.Zijn het college en de burgemeester bevoegd om handhavend op te treden?

3.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning zonder omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan is gebruikt en dat in de woning zonder vergunning een seksinrichting werd geëxploiteerd.
3.2
Het college heeft de bevoegdheid om handhavend op te treden gebaseerd op de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Op grond van dat artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te (laten) gebruiken.
3.3
Op de woning rust op grond van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] de bestemming ‘Wonen-Gestapeld’. Op grond van artikel 17.1.1 van de planregels zijn de voor ‘Wonen-Gestapeld’ aangewezen gronden bestemd voor wonen, met dien verstande dat er sprake is van gestapelde woningen en bouwwerken van algemeen nut. Op grond van artikel 17.5.1 van de planregels is het in strijd met de bestemming ‘Wonen-Gestapeld’ om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor de uitoefening van enige tak van handel, nijverheid of dienstverlening daaronder begrepen een ambachtelijk of industrieel bedrijf, met uitzondering van uitoefening van beroepsmatige activiteiten als bedoeld in 17.1.3.
3.4
De burgemeester heeft zijn bevoegdheid om handhavend op te treden gebaseerd op een overtreding van artikel 97, eerste lid, van de APV. Op grond van dit artikel is het verboden om zonder vergunning van het bevoegde orgaan een seksinrichting te exploiteren. Op grond van artikel 95 van de APV is de burgemeester bevoegd om hiertegen op te treden, voor zover het voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven betreft.

4.Kan eiser worden aangemerkt als overtreder?

4.1
Eiser heeft betoogd dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder. Hij zou een affectieve relatie hebben gehad met één van de sekswerkers, die op 9 december is aangetroffen en wist niet dat zij prostitutieactiviteiten verrichte in zijn woning. Eiser trekt de verklaringen van de andere sekswerker in twijfel. Eiser is van mening dat onvoldoende vast staat dat hij wetenschap had van de prostitutieactiviteiten.
4.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor het onrechtmatig gebruik van de woning moet eiser dus aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat de woning aldus werd gebruikt.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser is aan te merken als overtreder. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de sekswerkers tijdens de eerste controle allebei hebben verklaard dat zij prostitutieactiviteiten verrichten in de woning. Zij hebben ook verklaard dat zij snel weer naar Spanje zullen vertrekken. Het is daarom niet zonder meer aannemelijk dat eiser een affectieve relatie had met één van de sekswerkers. Tijdens de tweede controle heeft de sekswerker bovendien verklaard dat zij huur betaalt aan eiser om de woning te mogen gebruiken voor prostitutiewerkzaamheden. Gelet op de verklaringen van de sekswerkers is het niet aannemelijk dat eiser niet wist of niet kon weten dat zijn woning werd gebruikt voor prostitutieactiviteiten. Eiser heeft het in zijn macht om in zijn woning geen prostitutieactiviteiten te laten verrichten en daarmee de overtreding te beëindigen. Het college en de burgemeester heeft eiser op goede gronden als overtreder aangemerkt.

5.Had het college en de burgemeester af moeten zien van handhaving?

5.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat of wanneer handhaving in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur zou zijn. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.2
Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser is van mening dat er een te hoge dwangsom is opgelegd en dat de last onder dwangsom een ongeschikt middel is. Daarnaast heeft de handhaving ertoe geleid dat zijn huurovereenkomst is ontbonden.
5.3
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de last onder dwangsom wel een geschikt middel is om nieuwe overtredingen te ontmoedigen. De hoogte van de dwangsom is gelet op de ernst van de overtreding en gelet op de mogelijke verdiensten bij het voortzetten van prostitutie in de woning ook niet onredelijk hoog te noemen. Overigens was de bij het primair besluit I opgelegde last voor eiser kennelijk niet voldoende reden om zich te onthouden van een nieuwe overtreding.
Dat eiser een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt, betekent evenmin dat de last onder dwangsom een ongeschikt middel is om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden.
5.4
Dat de handhaving door de burgemeester en burgemeester en wethouders direct heeft geleid tot ontbinding van een huurovereenkomst, is niet aannemelijk gemaakt. Het ligt, zoals namens verweerders is betoogd, veeleer voor de hand dat dat zijn oorzaak vond in het feit dat eiser de voorwaarden uit de huurovereenkomst overtrad.
6 Hadden het college en de burgemeester af moeten zien van invordering van de dwangsom?
6.1
Eiser heeft betoogd dat het college en de burgemeester in strijd met het evenredigheidsbeginsel hebben gehandeld door over te gaan tot invordering van de dwangsom. Eiser ontvangt namelijk een uitkering op grond van de Participatiewet en heeft daardoor onvoldoende inkomen om de dwangsom te betalen.
6.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het feit dat eiser een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, niet dat de invordering onevenredig is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is om de dwangsom te betalen. Hierbij overweegt de bestuursrechter dat het voor de uitkering vrij te laten vermogen zodanig hoog kan zijn dat de verschuldigde dwangsom zelfs ineens zou kunnen worden betaald.
6.3
De stelling dat het college en de burgemeester in haar registers had kunnen raadplegen wat de financiële situatie van eiser is en daaruit had kunnen concluderen dat eiser niet in staat is om de dwangsom te betalen, volgt de rechtbank niet. Als eiser zich beroept op betalingsonmacht is het in de eerste plaats aan eiser zelf om die onmacht te onderbouwen met controleerbare gegevens. Het college en de burgemeester zijn niet bevoegd om op eigen initiatief en zonder expliciet verzoek daartoe en toestemming van eisers het participatiewetdossier van eiser te raadplegen in het kader van het opleggen van de last onder dwangsom en het invorderen van een dwangsom. Bovendien is het maar de vraag of, als dat verzoek en die toestemming er wel zouden zijn, de gegevens die dan uit het dossier zouden blijken, voldoende zijn om het beroep op betalingsonmacht te beoordelen.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 29 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, en beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Algemene Plaatselijke Verordening [plaatsnaam] (APV)
Artikel 94 van de APV
In deze afdeling wordt verstaan:
a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
c. seksinrichting: de voor het publieke toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
[…]
Artikel 95 van de APV
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 97, onder 1, van de APV
Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Artikel 17.1.1 van de planregels
De voor ‘Wonen-Gestapeld’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, met dien verstande dat er sprake is van gestapelde woningen;
b. bouwwerken van algemeen nut.
Artikel 17.5.1 van de planregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming ‘Wonen-Gestapeld’, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen, als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
b. de uitoefening van enige tak van handel, nijverheid of dienstverlening daaronder begrepen een ambachtelijk of industrieel bedrijf, met uitzondering van uitoefening van beroepsmatige activiteiten als bedoeld in 17.1.3;
c. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
d. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
e. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
f. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
g. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in 17.1.3.