ECLI:NL:RBZWB:2022:4239

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
02/154055-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op noodweer leidt tot ontslag van rechtsvervolging na steekincident

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2022, stond de verdachte terecht voor het steken van twee personen met een mes op 11 juni 2021 in Goes. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door meerdere personen die zijn kamer binnendrongen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waardoor hij zich moest verdedigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk de dood van de aangevers wilde veroorzaken, maar dat hij in een noodsituatie handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdediging voldeed aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, en sprak de verdachte vrij van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het feit waaruit de schade voortvloeide werd ontslagen van rechtsvervolging. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/154055-21
vonnis van de meervoudige kamer van 29 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen,
te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 juli 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 11 juni 2021 [slachtoffer 1] met een mes in de hals en het gezicht heeft gestoken. De verdenking is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling;
feit 2: op 11 juni 2021 [slachtoffer 2] met een mes in de hals en het gezicht heeft gestoken. De verdenking is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Er kan worden bewezen dat verdachte de aangevers met een mes in de hals en in het gezicht heeft gestoken. Er bestond een aanmerkelijke kans dat aangevers hierdoor dodelijk geraakt zouden worden. Verdachte heeft met een scherp mes in het wilde weg om zich heen gestoken. Daarmee heeft hij het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangevers. Bij beide verdenkingen kan het primaire feit, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Er kan worden bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 1] in de nek heeft gestoken en dat hij aangever [slachtoffer 2] in het gezicht en de rug heeft gestoken. Op basis van de medische verklaringen kan niet worden vastgesteld dat het letsel potentieel dodelijk was. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken van de poging tot doodslag van beide aangevers. Wel kan bij beide verdenkingen het subsidiaire feit, de zware mishandeling, worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] , buurvrouw [naam] en haar echtgenoot anderzijds bestonden op de avond van het incident spanningen. Deze spanningen hebben eerder die avond geleid tot een handgemeen, waarbij verdachte door een groep personen, waaronder aangevers, met geweld het hotel uit is gejaagd. Omdat verdachte bang was om alleen terug te gaan en nogmaals met deze personen te worden geconfronteerd, heeft hij getuige [getuige] gevraagd met hem mee te lopen naar zijn kamer in het hotel. Zij liepen daarna samen naar binnen en verdachte ging zijn kamer in. Enige momenten later klopte de eerder genoemde buurvrouw bij verdachte aan de deur om verhaal te halen.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte in eerste instantie niet opendeed, en dat de buurvrouw bleef volhouden. Op het moment dat verdachte de deur alsnog opendeed, renden aangevers direct naar de deur en probeerden deze verder open te krijgen. Tegelijkertijd probeerde verdachte de deur dicht te duwen. Aangevers zagen kans om de deur verder open te duwen en gingen de kamer binnen. Vervolgens ging de buurvrouw ook de kamer binnen. In de kamer heeft verdachte beide aangevers gestoken met een mes.
Wie droeg het mes?
De rechtbank constateert dat de verklaringen over het verloop van het incident uiteenlopen en elkaar tegenspreken over de vraag wie het mes bij zich droeg.
Zo verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte bleef schelden, schreeuwen en bedreigen toen verdachte na het eerste incident weer op zijn kamer was. Verdachte deed af en toe de deur open en zwaaide met voorwerpen. De ene keer een vork, de andere keer een mes. De buurvrouw ging naar zijn kamer omdat zij wilde vragen of hij wilde stoppen met schreeuwen. Toen er werd opengedaan, trok verdachte aan de kleding en het haar van de buurvrouw. [slachtoffer 1] is vervolgens gaan helpen en werd door verdachte de kamer in getrokken. Tijdens de worsteling in de kamer bleek verdachte een mes te hebben en heeft daarmee de aangevers gestoken.
[slachtoffer 1] verklaart dat verdachte een half uur na het eerste incident uit zijn kamer kwam met een mes. Toen aangevers naar hem toeliepen, werden zij uit het niets door verdachte gestoken.
De buurvrouw verklaart dat zij werd beledigd door verdachte en dat zij naar zijn kamer ging om verhaal te halen. Zij heeft niet de kans gehad om met verdachte te praten omdat beide aangevers direct naar binnen gingen. Zij is als eerste weggegaan en heeft niets gezien van het steekincident.
Verdachte verklaart dat hij door het eerdere incident bang was geworden en dat de buurvrouw gedurende een lange tijd op de deur stond te bonken toen hij weer op zijn kamer was. Toen hij de deur opende werd hij plotseling belaagd door de buurvrouw en aangevers. Hij werd tegen de muur geduwd en er werd een mes op zijn keel gezet. Verdachte zag in de daaropvolgende worsteling kans het mes vast te pakken en tijdens die worsteling aangevers te steken.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de buurvrouw en de aangevers niet alleen onderling tegenstrijdig zijn, maar daarnaast ook geen steun vinden in de hiervoor beschreven camerabeelden. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen dat verdachte degene was die het mes bij zich droeg. De verklaring van verdachte over het verloop van de avond wordt daarentegen wel ondersteund door de camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige] dat hij door verdachte is gevraagd met hem mee te lopen naar zijn kamer. Verder weegt mee dat het betreffende mes niet in de kamer van verdachte is aangetroffen en dat op de camerabeelden is te zien dat hij geen mes vasthield toen hij na het steekincident zijn kamer uit liep. Diezelfde camerabeelden sluiten bovendien niet uit dat één van de andere betrokkenen het mes bij zich droeg en na het incident heeft meegenomen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte degene was die het mes bij zich droeg. De rechtbank gaat voor de verdere beoordeling uit van de verklaring van verdachte dat het mes is meegenomen door één van de aangevers, dat verdachte tijdens de worsteling in de kamer het mes heeft vastgepakt en dat hij daarmee de aangevers heeft gestoken.
Poging tot doodslag?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte door deze handelingen heeft geprobeerd om aangevers opzettelijk van het leven te beroven en dus of sprake is van een poging tot doodslag.
De rechtbank kan aan de hand van de bewijsmiddelen en de andere processtukken niet vaststellen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangevers. Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte heeft gehandeld met de bedoeling om aangevers te doden. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangevers.
Voor een bewezenverklaring hiervan moet worden vastgesteld dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangevers zouden komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Van de aanmerkelijke kans moet verdachte ook wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans willens en wetens hebben aanvaard. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de medische verklaringen blijkt dat het handelen van verdachte bij [slachtoffer 1] heeft geleid tot een forse weefselverscheuring (laceratie) in de rechterhals. Er was sprake van een steekwond in de hals en de arts noemde dit een ‘hoog risico prikaccident’. Bij [slachtoffer 1] was sprake van een steekwond aan het hoofd en in de hals. Door de arts werd aan de rechterwang een weefselverscheuring van ongeveer 14 centimeter geconstateerd, lopend van het oor tot de lip. Ter hoogte van de overgang naar de hals was deze iets dieper. Ook had [slachtoffer 1] een steekverwonding aan de rechterschouder, met een breedte van 2 centimeter en een diepte van 5 centimeter naar de hals toe.
Het zijn feiten van algemene bekendheid dat het hoofd, de nek en de hals zeer kwetsbare en vitale delen van het menselijk lichaam zijn. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het risico van een slagaderlijke bloeding – die in potentie dodelijk is – reëel en aanmerkelijk was. De stelling van de verdediging dat er in dit concrete geval geen sprake was van slagaderlijke bloedingen, maakt dat niet anders. Het gaat er namelijk alleen om of de kans daarop aanmerkelijk was.
Het handelen van verdachte, waarbij hij tijdens een worsteling ongecontroleerd met een mes heeft gestoken in de richting van aangevers, is naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg dat hij aangevers dodelijk zou verwonden, dat het niet anders kan dan dat verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het overlijden van aangevers en dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door verdachte gemaakte steekbeweging met het mes richting [slachtoffer 1] , waarbij een oppervlakkige weefselverscheuring aan de onderarm van [slachtoffer 1] is ontstaan, geen poging tot doodslag oplevert. Verdachte heeft met deze handeling niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood aanvaard. Voor zover het primair tenlastegelegde onder feit 2 ook op deze gedraging ziet, wordt verdachte daarvan vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primairop 11 juni 2021, te Goes, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes heeft gesneden en/of gestoken in de hals en het gezicht van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primairop 11 juni 2021, te Goes, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de rug en het gezicht heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het feit

5.1
Het standpunt van de verdediging
Verdachte komt een beroep op noodweer toe en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en het was noodzakelijk dat hij zich daartegen verdedigde. Hij is in zijn eigen kamer aangevallen door meerdere personen die een mes bij zich hadden. Er is een mes op zijn keel gezet en hij kon geen kant op. Hij kon ook niet anders handelen. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
Er was sprake van een onmiddellijk en wederrechtelijk dreigend gevaar voor een aanranding van de lichamelijke integriteit van verdachte. Het was ook noodzakelijk voor verdachte om zich te verdedigen. Het gebruik van een mes, waarvan aannemelijk is dat verdachte dit al op zijn kamer had, was echter niet proportioneel. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet allereerst de vraag worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (of een onmiddellijke dreiging daartoe) van, in dit geval, het lijf van verdachte. Als hiervan sprake was, moet worden beoordeeld of het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde (de zogeheten subsidiariteit) en of de manier waarop hij zich verdedigde in redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding (de zogeheten proportionaliteit).
Op grond van de onder het kopje bewijsoverwegingen vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de door aangevers en de buurvrouw geïnitieerde handelingen aan te merken zijn als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Verdachte mocht zich in deze noodweersituatie verdedigen.
Verdachte werd in zijn kamer door aangevers en de buurvrouw belaagd, waarbij aangevers hem de kamer induwden en de kamer binnengingen. De buurvrouw bleef in eerste instantie bij de deur staan. In deze situatie was er geen andere uitweg voor verdachte en kon hij niet anders dan zichzelf verdedigen. Aan het subsidiariteitsvereiste is daarmee voldaan.
In de kamer is sprake geweest van een voortdurende worsteling, waarbij verdachte zich in een kleine ruimte moest verdedigen tegen meerdere personen. Zoals hiervoor overwogen, neemt de rechtbank als uitgangspunt dat één van de aangevers een mes bij zich droeg en verdachte daarmee heeft aangevallen. In de gegeven omstandigheden bestond bij verdachte de reële vrees dat aangevers het mes niet alleen zouden gebruiken om te dreigen maar ook om hem te verwonden. Daarin weegt mee dat verdachte eerder die avond al door een groep personen, waarvan ook aangevers deel uitmaakten, met geweld het hotel is uitgejaagd. Door tijdens de worsteling het mes van aangevers vast te pakken en hen daarmee te verwonden om te voorkomen dat hij niet zelf met het mes zou worden gestoken, heeft verdachte de grens van de proportionaliteit niet overschreden.
De rechtbank acht het feit daarom niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 574,- ter zake van materiële kosten (gederfde inkomsten en opname van vrije dagen) voor feit 1.
Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (een broek en schoenen) aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart
het bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
* 1 STK broek, blauw, G2343296;
* 2 STK schoenen, zwart, merk Adidas, G2343216;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en
mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 juli 2022.