4.3Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Tussen verdachte enerzijds en [slachtoffer 1] , [slachtoffer 1] , buurvrouw [naam] en haar echtgenoot anderzijds bestonden op de avond van het incident spanningen. Deze spanningen hebben eerder die avond geleid tot een handgemeen, waarbij verdachte door een groep personen, waaronder aangevers, met geweld het hotel uit is gejaagd. Omdat verdachte bang was om alleen terug te gaan en nogmaals met deze personen te worden geconfronteerd, heeft hij getuige [getuige] gevraagd met hem mee te lopen naar zijn kamer in het hotel. Zij liepen daarna samen naar binnen en verdachte ging zijn kamer in. Enige momenten later klopte de eerder genoemde buurvrouw bij verdachte aan de deur om verhaal te halen.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte in eerste instantie niet opendeed, en dat de buurvrouw bleef volhouden. Op het moment dat verdachte de deur alsnog opendeed, renden aangevers direct naar de deur en probeerden deze verder open te krijgen. Tegelijkertijd probeerde verdachte de deur dicht te duwen. Aangevers zagen kans om de deur verder open te duwen en gingen de kamer binnen. Vervolgens ging de buurvrouw ook de kamer binnen. In de kamer heeft verdachte beide aangevers gestoken met een mes.
Wie droeg het mes?
De rechtbank constateert dat de verklaringen over het verloop van het incident uiteenlopen en elkaar tegenspreken over de vraag wie het mes bij zich droeg.
Zo verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte bleef schelden, schreeuwen en bedreigen toen verdachte na het eerste incident weer op zijn kamer was. Verdachte deed af en toe de deur open en zwaaide met voorwerpen. De ene keer een vork, de andere keer een mes. De buurvrouw ging naar zijn kamer omdat zij wilde vragen of hij wilde stoppen met schreeuwen. Toen er werd opengedaan, trok verdachte aan de kleding en het haar van de buurvrouw. [slachtoffer 1] is vervolgens gaan helpen en werd door verdachte de kamer in getrokken. Tijdens de worsteling in de kamer bleek verdachte een mes te hebben en heeft daarmee de aangevers gestoken.
[slachtoffer 1] verklaart dat verdachte een half uur na het eerste incident uit zijn kamer kwam met een mes. Toen aangevers naar hem toeliepen, werden zij uit het niets door verdachte gestoken.
De buurvrouw verklaart dat zij werd beledigd door verdachte en dat zij naar zijn kamer ging om verhaal te halen. Zij heeft niet de kans gehad om met verdachte te praten omdat beide aangevers direct naar binnen gingen. Zij is als eerste weggegaan en heeft niets gezien van het steekincident.
Verdachte verklaart dat hij door het eerdere incident bang was geworden en dat de buurvrouw gedurende een lange tijd op de deur stond te bonken toen hij weer op zijn kamer was. Toen hij de deur opende werd hij plotseling belaagd door de buurvrouw en aangevers. Hij werd tegen de muur geduwd en er werd een mes op zijn keel gezet. Verdachte zag in de daaropvolgende worsteling kans het mes vast te pakken en tijdens die worsteling aangevers te steken.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de buurvrouw en de aangevers niet alleen onderling tegenstrijdig zijn, maar daarnaast ook geen steun vinden in de hiervoor beschreven camerabeelden. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen dat verdachte degene was die het mes bij zich droeg. De verklaring van verdachte over het verloop van de avond wordt daarentegen wel ondersteund door de camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige] dat hij door verdachte is gevraagd met hem mee te lopen naar zijn kamer. Verder weegt mee dat het betreffende mes niet in de kamer van verdachte is aangetroffen en dat op de camerabeelden is te zien dat hij geen mes vasthield toen hij na het steekincident zijn kamer uit liep. Diezelfde camerabeelden sluiten bovendien niet uit dat één van de andere betrokkenen het mes bij zich droeg en na het incident heeft meegenomen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte degene was die het mes bij zich droeg. De rechtbank gaat voor de verdere beoordeling uit van de verklaring van verdachte dat het mes is meegenomen door één van de aangevers, dat verdachte tijdens de worsteling in de kamer het mes heeft vastgepakt en dat hij daarmee de aangevers heeft gestoken.
Poging tot doodslag?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte door deze handelingen heeft geprobeerd om aangevers opzettelijk van het leven te beroven en dus of sprake is van een poging tot doodslag.
De rechtbank kan aan de hand van de bewijsmiddelen en de andere processtukken niet vaststellen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van aangevers. Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte heeft gehandeld met de bedoeling om aangevers te doden. De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangevers.
Voor een bewezenverklaring hiervan moet worden vastgesteld dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangevers zouden komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Van de aanmerkelijke kans moet verdachte ook wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans willens en wetens hebben aanvaard. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de medische verklaringen blijkt dat het handelen van verdachte bij [slachtoffer 1] heeft geleid tot een forse weefselverscheuring (laceratie) in de rechterhals. Er was sprake van een steekwond in de hals en de arts noemde dit een ‘hoog risico prikaccident’. Bij [slachtoffer 1] was sprake van een steekwond aan het hoofd en in de hals. Door de arts werd aan de rechterwang een weefselverscheuring van ongeveer 14 centimeter geconstateerd, lopend van het oor tot de lip. Ter hoogte van de overgang naar de hals was deze iets dieper. Ook had [slachtoffer 1] een steekverwonding aan de rechterschouder, met een breedte van 2 centimeter en een diepte van 5 centimeter naar de hals toe.
Het zijn feiten van algemene bekendheid dat het hoofd, de nek en de hals zeer kwetsbare en vitale delen van het menselijk lichaam zijn. Op grond van deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het risico van een slagaderlijke bloeding – die in potentie dodelijk is – reëel en aanmerkelijk was. De stelling van de verdediging dat er in dit concrete geval geen sprake was van slagaderlijke bloedingen, maakt dat niet anders. Het gaat er namelijk alleen om of de kans daarop aanmerkelijk was.
Het handelen van verdachte, waarbij hij tijdens een worsteling ongecontroleerd met een mes heeft gestoken in de richting van aangevers, is naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg dat hij aangevers dodelijk zou verwonden, dat het niet anders kan dan dat verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het overlijden van aangevers en dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door verdachte gemaakte steekbeweging met het mes richting [slachtoffer 1] , waarbij een oppervlakkige weefselverscheuring aan de onderarm van [slachtoffer 1] is ontstaan, geen poging tot doodslag oplevert. Verdachte heeft met deze handeling niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood aanvaard. Voor zover het primair tenlastegelegde onder feit 2 ook op deze gedraging ziet, wordt verdachte daarvan vrijgesproken.