ECLI:NL:RBZWB:2022:4185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
02-142120-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarigen door vader

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met zijn minderjarige dochter en haar vriendin. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan een jaar ontucht gepleegd met zijn dertienjarige dochter, waarbij hij ook seksueel binnendrong. Daarnaast heeft hij in de nacht van 30 op 31 mei 2020 ontuchtige handelingen verricht met de veertienjarige vriendin van zijn dochter, die bij hen logeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar zijn en voldoende ondersteund worden door andere bewijsmiddelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toegewezen, met schadevergoedingen van € 7.500 voor immateriële schade aan de dochter en € 795 voor immateriële schade aan de vriendin. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/142120-21
vonnis van de meervoudige kamer van 27 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1969 te [geboortedatum 1]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 1 mei 2019 tot en met 31 mei 2020 met zijn dochter, die de leeftijd van 12 maar nog niet van 16 had bereikt, ontucht heeft gepleegd die mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar vagina met zijn vinger;
2. op of omstreeks 30 mei 2020 ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 had bereikt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1. Hij gaat daarbij uit van het meermaals plegen van ontuchtige handelingen met zijn dochter, waarbij twee keer tevens sprake is geweest van seksueel binnendringen. Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van de aangeefster [slachtoffer 2] is volgens hem betrouwbaar omdat zij degene is geweest die ermee naar buiten kwam, terwijl zij niet wist wat er met haar vriendin, de dochter van verdachte, was gebeurd. Ook is haar verklaring gedetailleerd en consistent in tegenstelling tot de verklaring van verdachte. De officier van justitie gaat daarbij uit van het aan de zorg van verdachte toevertrouwd zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat een bewezenverklaring voor feit 1 kan volgen met dien verstande dat er sprake is van slechts éénmaal seksueel binnendringen, waardoor partiële vrijspraak moet volgen van het “telkens” plegen bij het eerste gedachtestreepje. Van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken omdat er
onvoldoende (objectief) bewijs aanwezig is om de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] te ondersteunen. Verdachte ontkent dit feit immers en de dochter van verdachte, die op dat moment aanwezig was, heeft niets gezien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] (verder: de dochter) en verdachte komt naar voren dat het knuffelgedrag tussen verdachte en zijn minderjarige dochter vanaf mei 2019 is overgegaan in het ontuchtig betasten door verdachte van onder andere haar borsten, billen en benen. Dit gebeurde tijdens weekenden en vakanties wanneer zij bij hem verbleef. In mei 2020 is hij daarbij ook eenmaal haar lichaam seksueel binnengedrongen door zijn vinger in haar vagina te brengen en haar te vingeren.
De tenlastelegging onder feit 1 is helemaal toegesneden op artikel 245 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) met als strafverzwarende omstandigheid dat het om een dochter van verdachte gaat. Artikel 245 Sr ziet op het plegen van ontuchtige handelingen met iemand tussen de twaalf en zestien jaar die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Dat wil zeggen dat bij de gepleegde ontuchtige handelingen
telkensin ieder geval mede sprake moet zijn van seksueel binnendringen van het lichaam. Zowel de dochter als verdachte hebben hierover verklaard dat dit in de (ruime) ten laste gelegde pleegperiode slechts eenmaal is gebeurd, namelijk in de maand voorafgaand aan het politieverhoor van de dochter. Dat betrof dus de maand mei 2020. Daaraan ging volgens de dochter het betasten van haar borsten, buik en benen vooraf. Nu beiden verklaren dat dit slechts eenmaal is gebeurd, gaat de rechtbank daar voor de bewezenverklaring van feit 1 ook vanuit.
Verdachte heeft ook bekend dat hij in het jaar daarvoor meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn dochter waarbij geen sprake was van seksueel binnendringen, zoals ook de dochter heeft verklaard. Dat staat voor de rechtbank dan ook vast. Deze handelingen vallen echter niet onder artikel 245 Sr omdat hierbij geen sprake was van binnendringen, waardoor de bewezenverklaring van feit 1, als hiervoor beschreven, tot eenmaal plegen beperkt blijft.
Feit 2
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 30 op 31 mei 2020 bij zijn dochter en haar vriendin [slachtoffer 2] (verder: de vriendin van de dochter), die bij haar logeerde, in het tweepersoonsbed is gaan liggen. Hij lag daarbij naast de vriendin van de dochter.
Volgens de vriendin van de dochter heeft verdachte haar toen onder haar T-shirt over haar buik gewreven en haar over haar T-shirt onder haar borsten aangeraakt. Ook heeft hij met zijn vinger over haar bil gewreven. Toen hij opstond en wegging heeft hij haar op haar kont geslagen. Volgens verdachte kan het niet anders dan dat hij [slachtoffer 2] heeft aangeraakt toen hij naast haar lag, maar was dat niet op de door haar aangegeven plaatsen en waren deze aanrakingen evenmin seksueel van aard.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verklaring van de vriendin van de dochter geloofwaardig en betrouwbaar is. Zij constateert in dat kader dat het de vriendin van de dochter is die als eerste met haar verklaring over verdachte naar buiten is gekomen. Naar aanleiding daarvan is ook de dochter met haar verklaring over haar vader naar buiten gekomen. Tot dat moment had de dochter niemand hierover verteld. Op het moment dat de vriendin van de dochter met haar verklaring naar buiten kwam, wist zij dus niet van de situatie tussen de dochter en haar vader af. Haar verklaring kwam aldus uit het niets, wat haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank geloofwaardig maakt.
Daarbij komt dat de verklaring van de vriendin van de dochter authentiek en consistent is. Haar verklaring blijft hetzelfde, ondanks het feit dat zij meerdere keren een verklaring heeft afgelegd. De beschuldigingen aan het adres van verdachte worden niet groter wanneer zij nogmaals wordt verhoord en zij inmiddels op de hoogte is van de situatie van haar vriendin, de dochter van verdachte. Een opvallend punt in haar verklaring in dit kader is, dat zij verklaart dat er geen sprake was van zichtbare opwinding van verdachte. Ook dit maakt de verklaring van de vriendin van de dochter geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank moet de verklaring van de vriendin van de dochter dan ook als geloofwaardig en betrouwbaar worden aangemerkt en kan deze worden gebruikt voor het bewijs.
Tegenover de geloofwaardige en betrouwbare verklaring van de vriendin van de dochter heeft verdachte – kort samengevat - verklaard dat hij haar ‘per ongeluk’ moet hebben aangeraakt. Deze verklaring schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Allereerst heeft verdachte verschillend verklaard over de reden van het aanraken. Tegen getuige [getuige] heeft verdachte verklaard dat ze een horrorfilm aan het kijken waren en dat hij toen één keer een beweging heeft gemaakt van schrik. Bij de politie komt verdachte dan met de verklaring dat hij heeft zitten worstelen met het dekbed, omdat het zo’n frot was. Daar heeft hij tegenover getuige [getuige] niets over gezegd. Bovendien heeft hij tegen getuige [getuige] en op zitting verklaard dat hij op eigen initiatief bij zijn dochter en haar vriendin in bed is gaan liggen. Bij de politie gaat hij echter zover dat hij verklaart dat het een initiatief van de vriendin van de dochter is geweest; zij heeft hem gevraagd om in bed te komen liggen.
Steunbewijs
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de verklaring van de vriendin van de dochter in voldoende mate wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel. De rechtbank is van oordeel dat die steun kan worden gevonden in de verklaring van de dochter. Die was immers aanwezig op het moment dat de door haar vriendin gestelde ontuchtige handelingen plaatsvonden. Hoewel de dochter de ontuchtige handelingen zelf niet heeft gezien, vindt de rechtbank in haar verklaring toch waarnemingen die de verklaring van de vriendin van de dochter ondersteunen.
De eerste waarneming is dat de dochter merkte dat haar vriendin verstijfde toen verdachte naast haar vriendin lag. Ze maakte tijdens het film kijken geen bewegingen meer, wat ze normaal gesproken wel doet. Ze ademende volgens de dochter ook alsof ze bang was. Daarnaast bevestigt de dochter dat haar vriendin, nadat verdachte uit hun slaapkamer was vertrokken, niet alleen naar het toilet wilde. De vriendin van de dochter heeft hierover verklaard, dat zij niet alleen naar het toilet durfde te gaan omdat zij bang was dat zij verdachte tegen zou komen. De dochter heeft verklaard dat haar vriendin diverse malen aan haar vroeg om mee te gaan naar het toilet en dat zij uiteindelijk met haar is meegegaan. Tot slot bevestigt de dochter dat haar vriendin de volgende dag niet haar eigen skeelers thuis op wilde halen en de oude van de dochter wilde gebruiken. De vriendin van de dochter heeft hierover verklaard, dat zij niet wilde dat verdachte te weten zou komen waar zij woonde. De dochter heeft in haar verklaring bevestigd dat zij voorstelde om de skeelers van haar vriendin op te halen, maar dat zij dat niet wilde en de oude van de dochter heeft gebruikt.
Tot slot heeft ook verdachte in zijn verhoor bij de politie een belangrijk aspect uit de verklaring van de vriendin van de dochter bevestigd. Omdat zij schrok toen verdachte aan haar buik en borsten zat, draaide ze zich om naar haar linkerzij. Tot die tijd lag ze op haar rug. Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat de vriendin van de dochter op een gegeven moment omdraaide en dat hij vrijwel meteen daarna is gegaan.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de vriendin van de dochter niet alleen geloofwaardig en betrouwbaar is, maar ook voldoende wordt ondersteund door andere zelfstandig bewijsmiddelen. Daardoor acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de minderjarige vriendin van zijn dochter, die op dat moment in zijn woning logeerde en aldus aan zijn zorg was toevertrouwd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op een tijdstip in de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 mei 2020 te Goirle met zijn dochter [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft hij, verdachte,
- een/zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en die [slachtoffer 1] gevingerd en
- de borsten en buik en benen van die [slachtoffer 1] betast,
terwijl die [slachtoffer 1] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
2
omstreeks 30 mei 2020 te Goirle, met [slachtoffer 2] , [geboortedatum 3] , zijnde een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het aanraken/betasten/wrijven over/van de buik en/of arm(en) en/of borsten en/of billen van die [slachtoffer 2] en het slaan tegen de billen van die [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling. Voor een contactverbod ziet hij geen aanleiding omdat er in de afgelopen twee jaar geen contact tussen verdachte en de slachtoffers is geweest. Hij baseert zich bij zijn eis op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en houdt daarbij in strafverzwarende zin rekening met het feit dat een van de slachtoffers zijn eigen dochter was.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte bij veroordeling een maximale taakstraf op te leggen met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de proeftijd op drie jaar kan worden gesteld. Daartoe wordt aangevoerd dat verdachte zich meewerkend heeft opgesteld, een blanco strafblad heeft en de reclassering het recidiverisico als laag inschat. Weliswaar staat dit niet in het rapport, maar de reclassering heeft tegen verdachte gezegd geen heil in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te zien. Ook moet rekening worden gehouden met het verleden van verdachte, het feit dat hij psychologische hulp heeft gezocht maar dit in afwachting van de strafzaak is afgewezen en dat hij zijn leven maatschappelijk op orde heeft maar dat dat leven al twee jaar “on hold” staat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op een dag in mei 2020 ontuchtige handelingen verricht met zijn toen dertienjarige dochter, waarbij hij ook seksueel is binnengedrongen door haar te vingeren. Later die maand, in de nacht van 30 op 31 mei 2020, betastte hij de toen veertienjarige vriendin van zijn dochter, toen die bij zijn dochter in zijn woning logeerde. Doordat de vriendin van de dochter dit deelde met haar ouders voelde de dochter van verdachte zich eindelijk vrij om voor het eerst haar verhaal te vertellen. Dat verhaal was dat verdachte al gedurende een jaar ontuchtige handelingen met haar pleegde als zij in de weekenden en tijdens vakanties bij hem verbleef, waarbij eenmaal ook sprake was van seksueel binnendringen. Verdachte heeft dit alles met betrekking tot zijn dochter bekend.
De ontuchtige handelingen met zijn dochter vonden plaats op een plek waar en door een persoon bij wie ze zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen: in de woning van haar vader, door haar vader. In plaats van voor haar te zorgen en haar te beschermen heeft verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn dochter geschonden. Dat heeft hij ook bij de vriendin van zijn dochter gedaan. Hierdoor heeft verdachte hun normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in dit geval, zo blijkt uit hun schriftelijke slachtofferverklaringen. De dochter heeft hierover verklaard dat zij als gevolg van het feit door een rouwproces gaat, omdat zij hierdoor immers ook geen contact meer met haar vader heeft. Dat brengt nog steeds veel pijn en verdriet met zich. Temeer nu zij ziet dat haar vader geen volledige verantwoordelijkheid neemt door te zeggen dat zij geen signalen gaf dat het niet prettig was en dat het voor hem niets seksueels was. Schrijnend is dat de dochter bij de politie, op de vraag wat zij wil dat er met papa gaat gebeuren, verklaart: Gewoon zijn verdiende straf denk ik. Het blijft wel mijn vader. Het is altijd die ene man en mijn vader. Papa had twee kanten. Aan de ene kant mijn vader die mee naar pretparken ging en zo en dan die man die die dingen deed. Ik wil dat die man de straf krijgt maar mijn vader blijft wel mijn vader. Beter kan de worsteling van het meisje met wat haar is overkomen, niet worden beschreven.
Gelet op de bewezenverklaring van feit 2 moet de rechtbank concluderen dat verdachte voor het misbruik van de vriendin van de dochter geen enkele verantwoordelijkheid neemt. Die vriendin heeft hierover verklaard dat zij zich bang, verdrietig en boos voelt, vooral ook door de ontkennende houding van verdachte. Beide meisjes kampen nog steeds met psychische problemen, waarvoor zij hulp nodig hebben. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan.
Tevens neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij het vertrouwen heeft geschaad van zijn ex-partner (de moeder) en de ouders van de vriendin, dat zij in hem stelden toen zij hun dochters aan de zorg van verdachte toevertrouwden. Tot slot rekent de rechtbank de verdachte ook de impact aan die zijn handelen heeft op zijn andere dochter. Hij heeft ook haar heel veel verdriet gedaan. Zij kon in eerste instantie niet geloven dat haar vader dit had gedaan en haar vertrouwen is ernstig geschokt.
6.3.2
De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nimmer is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank houdt rekening met het reclasseringsadvies van 7 juli 2022 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt onder meer naar voren dat zijn leven sinds de aangiften enorm is veranderd. Het contact met zijn kinderen en ex-partners is verbroken. Ook is hij verhuisd naar een omgeving met weinig netwerk. Behalve zijn familie weet niemand van onderhavige feiten. Hij stort zich voornamelijk op zijn baan en werkt meer dan fulltime.
Zijn vrije seksuele opvoeding en het seksueel misbruik van hem door zijn moeder in zijn jeugd lijken in verband te staan met onderhavige feiten. Verdachte ziet nu in dat hij grenzen heeft overschreden en wil graag meer inzicht krijgen in zijn gedrag. Hij heeft zelfstandig geprobeerd om hiervoor hulp te zoeken, maar dit is afgewezen in afwachting van het strafproces. De reclassering schat op basis van de huidige gegevens het recidiverisico laag in. Daarbij wordt opgemerkt dat dit een voorzichtige eerste inschatting is, omdat betrokkene deels ontkennend is. Gezien de ernst van de feiten adviseren zij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een delictanalyse en diagnostiek met, afhankelijk van de uitkomst, een ambulante behandeling.
6.3.3
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de aard en ernst van de feiten en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij legt dan ook aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Daarvan zal zij zes maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar, zodat verplichte begeleiding en hulpverlening via de reclassering mogelijk is. Als bijzondere voorwaarden legt zij hiervoor aan verdachte op een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting wanneer dat na onderzoek is aangewezen. Met de officier van justitie acht de rechtbank een contactverbod niet noodzakelijk, omdat het ontbreekt aan aanwijzingen dat dit noodzakelijk of gewenst zou zijn, nu verdachte al lange tijd geen contact zoekt en zegt de wensen van zijn dochters te respecteren.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van
€ 7.609,97 waarvan € 7.500,- voor immateriële schade en € 109,97 voor materiële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot de gevorderde bedragen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dat op 30 mei 2020.
Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert voor feit 2 een schadevergoeding van € 795,- voor immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot het gevorderde bedrag. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 30 mei 2020.
Ook zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 56, 57, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind;
feit 2:De voortgezette handeling van met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal melden binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Slachthuisstraat 31 te Roermond via telefoonnummer 088-8041501. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal laten onderzoeken en, indien geïndiceerd, ambulant zal laten behandelen door De Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 7.609,97, waarvan € 109,97 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 7.609,97 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 73 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 795,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 795,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 30 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juli 2022.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.