ECLI:NL:RBZWB:2022:4180

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Eiser meldde zich op 5 oktober 2020 ziek bij het UWV, dat daarop een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek uitvoerde. Het UWV concludeerde dat eiser arbeidsgeschikt was voor zijn eigen werk en weigerde de ZW-uitkering. Eiser maakte bezwaar, maar het UWV verklaarde dit ongegrond. Eiser ging in beroep bij de rechtbank, die de zaak op 19 juli 2022 behandelde.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de ZW-uitkering had geweigerd. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van verzekeringsartsen die de medische situatie van eiser beoordeelden. Eiser had diverse klachten, waaronder rug- en knieklachten, en psychische problemen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig hadden gehandeld en dat er geen nieuwe medische informatie was die zou leiden tot een andere conclusie over de arbeidsongeschiktheid van eiser op de datum van ziekmelding.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht had geweigerd om per 5 oktober 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2126 ZW

uitspraak van 27 juli 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Türk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda ), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de in het bestreden besluit gehandhaafde weigering hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Eiser heeft zich op 5 oktober 2020 ziek gemeld bij het UWV. Hierop heeft het UWV een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek verricht. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het UWV eiser met een besluit van 3 december 2020 (primair besluit) laten weten dat hij arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk en dat daarom de ZW-uitkering wordt geweigerd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Op 12 april 2021 is eisers bezwaar besproken op de hoorzitting, in het bijzijn van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Vervolgens heeft het UWV met een besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser is bij separaat besluit toegenomen arbeidsongeschikt geacht per 12 april 2021 en ontvangt met ingang van deze datum een WIA-uitkering.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 in Middelburg op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en als gemachtigde van het UWV
mr. M.B.A. van Grinsven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van het UWV ten grondslag dat eiser per 5 oktober 2020 geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit standpunt juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
Samengevat heeft eiser in beroep aangevoerd dat het UWV ten onrechte stelt dat hij zijn arbeid kan verrichten. Op grond van zijn toegenomen beperkingen is hij niet in staat om ten minste één van de (in het kader van de per 9 september 2020 geweigerde WIA-uitkering) geduide functies te verrichten.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 5 oktober 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De rechtbank stelt vast dat als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt (één van) de geduide functies: productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), monteur printplaten (SBC-code 267051) en productiemedewerker textiel (SBC-code 272043).
Is eiser verdergaand beperkt te achten per 5 oktober 2020, waardoor de eerder geduide functies niet meer passend zijn?
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur naar aanleiding van de ziekmelding van 5 oktober 2020 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft op 3 december 2020 het volgende gerapporteerd. Eiser is bekend met rugklachten met uitstralende pijn in het rechterbeen. Daarnaast is sprake van knieklachten rechts op basis van gonartrose. Tevens is eiser bekend met persisterende schouderklachten na een eerdere schouderoperatie links, angina pectoris klachten (pijn op de borst) bij coronair lijden en een mitralisklep insufficiëntie in het verleden en al langer bestaande (reactieve) depressieve klachten. Voor de WIA-beoordeling in september 2020 is al vastgesteld dat het aannemelijk is dat eiser hierdoor beperkt is voor zwaardere rugbelasting, rechterkniebelasting en linkerschouderbelasting in het algemeen. Daarnaast is eiser beperkt voor hogere psycho-mentale belasting in het algemeen en worden vanwege angina pectoris klachten sterke temperatuurwisselingen en werken met perslucht afgeraden. Eiser heeft zich kort na de WIA-beoordeling ziek gemeld met bijkomende klachten van de linkerknie. Ook in de linkerknie is inmiddels slijtage vastgesteld. Het is aannemelijk dat eiser onder andere beperkt is voor langer lopen, staan, frequent traplopen, klimmen, knielen, hurken en zwaarder tillen en dragen. Deze beperkingen werden per einde wachttijd WIA al aangegeven vanwege artrose in de rechterknie. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2020 die is opgesteld in het kader van de WIA-beoordeling is nog onverminderd van toepassing. Daarmee zijn de eerder geduide functies nog passend en is op datum ziekmelding geen sprake van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW.
De verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en heeft eiser gezien op de hoorzitting van 12 april 2021, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft op 14 april 2021 het volgende gerapporteerd. Eiser is op datum in geding arbeidsgeschikt voor tenminste één van de eerder geduide functies, omdat hij in bezwaar geen nieuwe gezichtspunten of medische informatie naar voren brengt die aanleiding geven tot meer beperkingen op die datum.
Eiser is per datum huidig onderzoek (12 april 2021) niet arbeidsgeschikt voor tenminste één van de geduide functies, omdat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak als waarmee eiser in 2020 de einde wachttijd bereikte. Op psychisch gebied is sprake van een toename van stemmingsklachten ten opzichte van de datum in geding en de datum einde wachttijd. Er is nu sprake van vermindering van te behouden aandacht, een verminderde oriëntatie in trias, vertraagd denken en een evident matte stemming met nauwelijks modulerend affect. Met betrekking tot functioneren uit een en ander zich in aanzienlijke verschraling van het dagelijkse activiteitenniveau en een matig gevuld dagverhaal. Eiser is per datum huidig onderzoek (12 april 2021) aanvullend beperkt in duurbelastbaarheid. Hij wordt in staat geacht tot ongeveer 2 uur per dag en 10 uur per week passende arbeid. Tevens geldt een aanvullende beperking in avond- en nachtwerk en is eiser aangewezen op regelmatige arbeid zonder wissel-/ of ploegendiensten. De beperkingen van eiser zijn opgenomen in de FML van 14 april 2021. Er zal een Amber-beoordeling per 12 april 2021 worden uitgevoerd door afdeling SMZ.
4.2.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV ten onrechte stelt dat hij op 5 oktober 2020 zijn arbeid kan verrichten. Op grond van zijn beperkingen, onder andere klachten van de linkerknie, is hij niet in staat om ten minste één van de geduide functies te verrichten. De verzekeringsarts b&b heeft eisers beperkingen op de datum in geding onderschat en hij heeft de geschiktheid voor de functies onvoldoende gemotiveerd. De beoordelingen zijn niet zorgvuldig geweest. Dit heeft eiser onderbouwd met verschillende medische bijlagen bij de aanvullende beroepsgronden van 9 december 2021. Bij eiser is sprake van een matige depressieve stoornis, paniekstoornis en obsessieve compulsieve stoornis, waarbij sprake is van co morbiditeit. Al met al is sprake van serieuze en zware gezondheidsproblematiek met vele beperkingen. Verder voert eiser aan dat bij de functie met SBC-code 111180 sprake is van een kenmerkende belasting voor persoonlijk functioneren, wat gezien verminderd reactievermogen door medicatiegebruik (mirtazapine) niet geschikt is voor eiser.
4.3.
In reactie op de beroepsgronden en de overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts b&b op 15 februari 2022 het volgende gerapporteerd. Waar in de bezwaarrapportage 3 december 2020 als datum in geding wordt genoemd, moet dit zijn
5 oktober 2020. De mate van rug- en beenklachten, zoals die blijken uit de brief van neuroloog [naam neuroloog] , waren al langer bekend en zijn ook meegewogen in de FML van
9 september 2020 die ten grondslag ligt aan de geduide functies. De brief van orthopeed [naam orthopeed] vermeldt dat eiser hem bezoekt in verband met knieklachten links sinds augustus 2020, welke blijken te berusten op een ‘jumpers knee’ (overbelasting van de pees onder de knieschijf). Behoudens drukpijn aan de onderzijde van de knieschijf vindt de orthopeed geen verdere afwijkingen bij lichamelijk onderzoek. Tevens worden enige tekenen van degeneratie aan de binnenzijde van de knie op de foto gezien, echter hiervan heeft eiser geen pijnklachten en bij lichamelijk onderzoek worden ook geen aanwijzingen voor last te plaatse gevonden. De klachten van de linkerknie waren voor eiser reden om zich per datum in geding ziek te melden. Uit de brief van [naam orthopeed] blijkt niet dat op de datum in geding sprake is van een ernstiger medische situatie dan waar eerder van werd uitgegaan of van ernstiger beperkingen. De beperkingen ten aanzien van de knieën, zoals die nu in de FML van 9 september 2020 zijn weergegeven, zijn passend bij de aard en ernst van het onderliggend lijden van de linkerknie, te weten overbelasting van de pees onder de knieschijf. Uit lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts b&b en de orthopeed kan ook niet worden afgeleid dat eiser meer beperkt is. Ook uit de brieven van cardioloog [naam cardioloog] en pijnarts [naam pijnarts] , het overzicht van verrichtingen van het ADRZ en het huisartsjournaal blijkt niet dat op datum in geding (5 oktober 2020) sprake is van een ernstiger medische situatie of ernstiger beperkingen dan waarvan eerder werd uitgegaan. De diagnoses in de brief van psycholoog [naam psycholoog] zijn een bevestiging van wat eiser bij eerdere beoordelingen aangaf en wat bij onderzoek van de psyche destijds werd geobjectiveerd. Bij verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en in de brief van [naam psycholoog] blijkt geen verergering van klachten ten aanzien van de datum in geding, dus zijn er weinig concrete aanwijzingen om uit te gaan van een ernstiger medische situatie op psychisch gebied of ernstiger beperkingen.
Na de datum in geding is hiervan wel sprake, nu op de hoorzitting in bezwaar op 12 april 2021 is gebleken dat sprake is van verslechtering van het psychisch toestandsbeeld en toegenomen arbeidsongeschiktheid. In het beroepschrift wordt aangegeven dat eiser de medicatie mirtazapine gebruikt. Uit het huisartsjournaal blijkt dat eiser eenmaal per dag twee tabletten gebruikt, in totaal 90 mg. Met deze dosering mag niet worden gereden. Ten aanzien van mogelijke bijwerkingen zijn in de FML van 9 september 2020 al passende beperkingen aangenomen. Eiser is beperkt in beroepsmatig voertuigen besturen en werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Er is geen aanleiding om het medisch inhoudelijk standpunt te wijzigen.
4.4.
Partijen zijn verdeeld over de vraag wat de gevolgen van eisers knieklachten, psychische klachten en het gebruik van de medicatie mirtazapine zijn voor eisers recht op een ZW-uitkering per 5 oktober 2020. Eiser stelt toegenomen arbeidsongeschikt te zijn ten opzichte van 9 september 2020 (geldende FML, vastgesteld in de WIA-beoordeling per die datum), als gevolg waarvan hij de geduide functies op de datum in geding 5 oktober 2020 niet meer kan verrichten.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder knieklachten, psychische klachten en het medicatiegebruik. De verzekeringsarts b&b heeft met zijn rapportages van 14 april 2021 en 15 februari 2022 voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat geen sprake is van aanvullende beperkingen per datum in geding en waarom eiser geschikt is om zijn arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Ook de medische informatie die eiser in beroep heeft overgelegd, geeft hier geen aanleiding toe. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b in beroep heeft gereageerd op de door eiser overgelegde informatie en afdoende heeft toegelicht waarom de knieklachten, psychische klachten en het medicatiegebruik niet leiden tot aanvullende beperkingen ten opzichte van de FML van
9 september 2020.
De eerder geduide functies zijn dan ook passend te achten in het kader van de huidige ZW-beoordeling. Het UWV heeft terecht gesteld dat eiser op 5 oktober 2020 geacht moet worden zijn werk te verrichten. Dat eiser per latere datum, 12 april 2021, wel toegenomen arbeidsongeschikt is geacht wegens psychische klachten, doet hier niet aan af. Eisers beroepsgronden slagen niet. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht geweigerd heeft om per 5 oktober 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.M. Pasmans, griffier, op 27 juli 2022en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.