ECLI:NL:RBZWB:2022:4177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5001 en 21_5002 en 21_5003
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van persoonsgebonden budgetten voor jeugdhulp en de zorgvuldigheid van het besluitvormingsproces

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2022, zijn drie zaken behandeld waarin eisers, drie broers met autisme en ADHD, in beroep gingen tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Het college had hen een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor informele begeleiding, maar had de bezwaren van de ouders tegen de besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende zorgvuldig had gehandeld bij het vaststellen van de hulpvraag en de benodigde begeleiding. De rechtbank concludeerde dat de bestreden besluiten niet deugdelijk waren gemotiveerd en vernietigde deze. Het college werd opgedragen om nieuw onderzoek te doen en nieuwe beslissingen te nemen, waarbij de ouders betrokken moesten worden. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming rondom jeugdhulp en de noodzaak om de specifieke behoeften van de jeugdigen adequaat in kaart te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/5001 JW, BRE 21/5002 JW en BRE 21/5003 JW

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaken tussen

[naam eiser 1] , eiser in zaaknummer 21/5001 JW,

[naam eiser 2], eiser in zaaknummer 21/5002 JW en
[naam eiser 3], eiser in zaaknummer 21/5003 JW,
wettelijk vertegenwoordigd door [naam vader] (vader) en [naam moeder] (moeder),
wonende in [plaats 1] en hierna gezamenlijk aangeduid als eisers,
gemachtigde: mr. M.J.M. Sanders,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder.

Procesverloop

In drie afzonderlijke besluiten van 11 mei 2021 (primaire besluiten I, II en III) heeft het college aan eisers een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor informele individuele begeleiding op grond van de Jeugdwet, voor de periode van 1 mei 2021 tot 1 mei 2022. Aan [naam eiser 1] en [naam eiser 3] is ieder een pgb toegekend voor 10 uur informele begeleiding per week, en aan [naam eiser 2] een pgb voor 9 uur informele begeleiding per week.
In drie afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2021 (bestreden besluiten I, II en III) heeft het college de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het college heeft verweerschriften ingediend.
De beroepen zijn gezamenlijk besproken op de zitting van de rechtbank op 15 juni 2022. Eisers werden vertegenwoordigd door hun ouders en hun gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1. [naam eiser 1] en [naam eiser 2] zijn tweelingbroers van acht jaar oud. [naam eiser 1] is bekend met autisme, ADHD en SI (sensorische informatieverwerkingsproblemen). [naam eiser 2] is bekend met autisme, ADHD en ernstige problemen bij het verwerken van prikkels. Zij ontvangen vanaf 26 januari 2019 ieder een pgb voor informele individuele begeleiding door hun ouders voor 12 uur per week. [naam eiser 3] is de dertienjarige broer van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] . Hij is bekend met autisme, ADHD, SI, een dwangstoornis en motorische problemen. [naam eiser 3] ontvangt vanaf 1 september 2018 een pgb voor informele individuele begeleiding door zijn ouders voor 11 uur per week.
Op 22 september 2020 en 28 december 2020 heeft de moeder van eisers zich gemeld bij [naam bedrijf] om verlenging van de bovengenoemde voorzieningen aan te vragen. Vervolgens is het college een onderzoek gestart om opnieuw vast te stellen welke ondersteuning eisers nodig hebben. De moeder van eisers heeft in dit verband een overzicht van zorgmomenten aangeleverd, en op 2 april 2021 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden met medewerkers van het college. Vervolgens zijn op 9 april 2021 (in het geval van [naam eiser 1] en [naam eiser 3] ) en 13 april 2021 (in het geval van [naam eiser 2] ) plannen van aanpak opgesteld.
In de drie primaire besluiten heeft het college – conform de conclusie in de plannen van aanpak – aan eisers een pgb toegekend voor informele individuele begeleiding, voor de periode van 1 mei 2021 tot 1 mei 2022. Aan [naam eiser 1] en [naam eiser 3] is ieder een pgb toegekend voor 10 uur informele begeleiding per week, en aan [naam eiser 2] een pgb voor 9 uur informele begeleiding per week. De ouders hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Zij hebben daarbij een brief overgelegd van kinder- en jeugdpsychiater [naam jeugdpsychiater] van 10 februari 2020, en een rapport van kinderfysiotherapeut [naam kinderfysiotherapeut] van 21 november 2020.
In de bestreden besluiten heeft het college de bezwaren van de ouders tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Standpunt college
2. Het college stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat de ouders over voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen beschikken om zelf in de benodigde hulp en ondersteuning voor eisers te voorzien. Volgens het college zijn daarom ten onrechte pgb's toegekend in de primaire besluiten. Deze besluiten zijn toch gehandhaafd omdat eisers in bezwaar niet mogen worden benadeeld (verbod op reformatio in peius), maar er bestaat volgens het college in ieder geval geen aanleiding om over te gaan tot het toekennen van pgb's voor 13 uur aan individuele informele begeleiding per week, zoals bepleit door de ouders in de bezwaarfase.
Standpunt eisers
3.
Volgens de ouders had het college per kind een pgb voor 13 uur per week aan informele begeleiding moeten toekennen. Zij voeren aan dat het college het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) onjuist heeft toegepast, nu het onderzoek naar de specifieke zorg- dan wel ondersteuningsbehoefte van eisers onzorgvuldig is geweest. Het college heeft onvoldoende gekeken naar de oorzaak van de problemen en beperkingen van eisers, en zich ten onrechte enkel gericht op de (gestelde) eigen kracht van de ouders.
Relevante regelgeving
4.
De relevante regelgeving in deze zaak is opgenomen in een bijlage, die is gehecht aan deze uitspraak.

Procesbelang

5. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of voldoende procesbelang aanwezig is voor een inhoudelijke beoordeling van de beroepen tegen de bestreden besluiten. In beginsel is er geen procesbelang als het geschil de beoordeling betreft van een afgesloten periode in het verleden, zoals hier het geval is. Dit kan pas anders zijn als aannemelijk is dat schade is geleden, dan wel een inhoudelijk oordeel over een bestreden besluit van belang kan zijn voor een indicatie in een toekomstige periode. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Ten eerste zijn minder uren aan begeleiding toegekend dan waar de ouders om hebben gevraagd, terwijl zij ter zitting onweersproken hebben gesteld dat zij deze uren aan begeleiding wel hebben verleend. Ten tweede is een oordeel over het aantal toegekende uren aan begeleiding mede van belang voor toekomstige indicaties.
Het stappenplan van de CRvB
6. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477) volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. De CRvB heeft daarvoor een stappenplan opgesteld. Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn moet het college een voorziening van jeugdhulp verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De bedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college moet er zorg voor dragen dat die deskundigheid is gewaarborgd en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
Inhoudelijke beoordeling
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende zorgvuldig vastgesteld wat de hulpvraag van eisers is (stap 1). Het college heeft zich in de bestreden besluitvorming met name gebaseerd op de plannen van aanpak. Daarin is puntsgewijs en voldoende concreet weergegeven wat de hulpvraag van eisers is, en wat de ouders willen bereiken. De rechtbank verwijst hierbij kortheidshalve naar de tekst in de plannen van aanpak onder de kopjes 'Wat wilt u bereiken' bij de aspecten 'Wonen', 'Financiën', 'Lichamelijke, seksuele en psychische gezondheid & ontwikkeling', 'Maatschappelijke participatie', 'Gezin, huiselijke relaties en opvoeding', 'Sociaal netwerk', en de tekst onder de kopjes 'PGB' en 'Conclusie'.
8.1.
Over de stappen 2 en 3 van het stappenplan overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens de plannen van aanpak heeft op 2 april 2021 een keukentafelgesprek plaatsgevonden met toegangsmedewerkers [naam toegangsmedewerker 2] en [naam toegangsmedewerker 1] . Verder was [naam coördinator] betrokken bij het onderzoek als coördinator. De medewerkers van het college hebben het door de moeder opgestelde overzicht van zorgmomenten bestudeerd, en in de plannen van aanpak van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] is verder informatie betrokken van een psycholoog, in de vorm van resultaten van een Wisc V-test. In het plan van aanpak van [naam eiser 3] wordt informatie van fysiotherapeut [naam kinderfysiotherapeut] van 23 november 2020 omschreven, waarin wordt ingegaan op de motorische problemen van [naam eiser 3] .
8.2
Het college heeft ter zitting toegelicht dat hij met name op basis van het overzicht van zorgmomenten en het keukentafelgesprek heeft geprobeerd om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de problematiek van eisers. Hoewel de keuze voor een dergelijk beperkter onderzoek niet onbegrijpelijk is bij de verlenging van eerder toegekende voorzieningen, kan het onderzoek in geen geval zodanig beperkt zijn dat met onvoldoende deskundigheid wordt vastgesteld welke opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen bij de betrokkenen aan de orde zijn. Anders dan de aangehaalde vaste rechtspraak van de CRvB voorschrijft, heeft het college er bij zijn onderzoek niet voor gezorgd dat voldoende deskundigheid is gewaarborgd, en dat deze concreet kenbaar is voor eisers. In dit verband acht de rechtbank van belang dat uit de stukken niet blijkt dat de betrokken toegangsmedewerkers van het college in het geval van eiseres over voldoende deskundigheid beschikten, gelet op hun achtergrond en opleiding. Dit heeft het college ter zitting desgevraagd ook niet kunnen onderbouwen. Het college heeft weliswaar de door de ouders genoemde diagnoses van eisers in de plannen van aanpak overgenomen, maar de vraag is of daarmee ook een volledig beeld bestaat van hun problemen. Daarnaar heeft geen eigen en gericht onderzoek plaatsgevonden, al dan niet middels het inwinnen van advies bij een (onafhankelijke, BIG-geregistreerde) indicatiearts of gedragswetenschapper.
Uit de dossierstukken die betrekking hebben op eerder toekende voorzieningen kan ook niet worden afgeleid dat dergelijk onderzoek in een eerder stadium is verricht. In de bestreden besluiten en plannen van aanpak wordt verder weliswaar gesteld dat verslagen van zorgaanbieders zijn beoordeeld en dat er is gekeken naar de visie van professionals en het netwerk, maar het is onduidelijk om welke informatie het hierbij gaat. Deze informatie is niet in de dossiers gevoegd, en wordt onvoldoende concreet uitgewerkt in de plannen van aanpak. Evenmin is duidelijk in hoeverre het rapport van fysiotherapeut [naam kinderfysiotherapeut] van 23 november 2020 daadwerkelijk een rol heeft gespeeld bij de vaststelling van het aantal benodigde uren aan informele begeleiding voor [naam eiser 3] . Gezien het voorgaande heeft het college op onjuiste wijze uitvoering gegeven aan stap 2 van het stappenplan.
8.3.
Aangezien de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van eisers het uitgangspunt zijn voor het bepalen van de omvang van de hulp die naar aard en omvang nodig is, heeft het college stap 3 evenmin goed gevolgd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college – op basis van het overzicht van zorgmomenten – weliswaar per activiteit heeft vastgesteld hoeveel minuten begeleiding nodig is, maar dat hij niet heeft vermeld welke problemen maken dat deze begeleiding noodzakelijk is en tegen welke tijdsduur. Evenmin blijkt of de problematiek van eisers in onderlinge samenhang leidt tot meer, minder of andere hulp.
Conclusie
9. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank komt niet meer toe aan een bespreking van de vraag of het college stap 4 van het stappenplan (die betrekking heeft op de eigen kracht van de ouders) correct heeft gevolgd. De beroepen worden gegrond verklaard, en de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college wordt opgedragen om opnieuw onderzoek te doen, en daarbij de ouders te betrekken. Omdat het college een nieuw onderzoek moet doen, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Ook zal zij geen bestuurlijke lus toepassen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou zijn. Het college moet in zijn nadere onderzoek ook de ter zitting geponeerde stelling van de ouders betrekken dat de toestand van [naam eiser 3] is verslechterd vanaf het begin van 2022, toen hij een manische periode heeft doorgemaakt. Vervolgens zal het college – mede op basis van de nieuwe onderzoeksbevindingen – nieuwe beslissingen op bezwaar moeten nemen.
Griffierecht en proceskosten
10. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Omdat de rechtsbijstand in de drie onderhavige zaken is verleend door dezelfde gemachtigde, de zaken door de rechtbank gelijktijdig zijn behandeld en de werkzaamheden in deze zaken nagenoeg identiek zijn, worden de zaken aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zodat zij voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten worden beschouwd als één zaak. De proceskosten van eisers stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt het college op om nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en na het verrichten van nieuw onderzoek, zoals opgedragen onder rechtsoverweging 9;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van (in totaal) € 147,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 27 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage – relevante regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:46 van de Awb bepaalt dat een besluit op een deugdelijke motivering dient te berusten.
Artikel 7:12 van de Awb bepaalt dat een beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Jeugdwet
Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Op grond van het vierde lid houdt het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
In artikel 2.9, aanhef en onder a, van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente [plaats 1] houdende regels omtrent jeugdhulp
Artikel 4.3 - Gesprek
1.Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
a. De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag.
b. Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp.
c. Het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.
d. De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening.
e. De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening.
f. De mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken.
g. De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.
h. Hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders.
i. De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze en de te volgen procedure.
Artikel 4.7 - Regels voor pgb
1.Indien de jeugdige het wenst, verstrekt het college een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.
2.Vastgesteld is dat ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.
3.De volgende voorwaarden zijn van toepassing op de berekening en de hoogte van het pgb:
a. De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de in het Plan van aanpak beschreven resultaten en het budgetplan wat door de jeugdige en/of zijn ouders is opgesteld over hoe zij het pgb gaan besteden.
b. De hoogte van het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen.
c. De hoogte van het pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura.
d. Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van formele hulp of informele hulp.
e. Bij de differentiatie van tarieven zoals genoemd in het vijfde lid, sub d wordt onderscheid gemaakt tussen geregistreerde jeugdhulporganisaties, -instellingen en zzp'ers die aan de kwaliteitseisen voldoen en jeugdhulp leveren (formele hulp) enerzijds en informele zorgverleners anderzijds.
f. De tarieven die gebruikt worden voor alle toe te kennen voorzieningen in pgb worden genoemd in Bijlage 1 van deze verordening.
4. De jeugdhulp in pgb wordt toegekend met de tarieven genoemd in Bijlage 1. Dit betreft een tarief per eenheid, bijvoorbeeld uren of dagen. De hoogte van het persoonsgebonden budget binnen deze jeugdhulp is het aantal benodigde eenheden maal het geldende tarief voor de benodigde jeugdhulp.
5. Jaarlijks per 1 januari vindt indexering plaats van de tarieven, met uitzondering van het kilometertarief en als er sprake is van kostprijsvergoeding zoals genoemd sub a van het zesde lid. De indexering bedraagt hetzelfde percentage als de indexering van de tarieven zorg in natura die wordt gebruikt voor de inkoop van jeugdhulp.
6. Voor een individuele voorziening die start voor 2021 en doorloopt in 2021 en verder geldt het volgende voor de indexering van de tarieven pgb:
a. De tarieven per kilometer of op basis van kostprijs worden gedeclareerd en als zodanig staan aangeduid in Bijlage 1 worden niet geïndexeerd.
b. Alle overige tarieven in Bijlage 1 worden wel geïndexeerd.
7. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:
a. Voor persoonlijke verzorging en begeleiding.
b. Deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt.
c. Bij de inzet van een persoon uit het sociale netwerk kan door het college advies opgevraagd worden bij een extern bureau over de passendheid van deze inzet en de informeel zorgverlener.
8. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.
9. Gewaarborgd is dat de voorziening die met het pgb betaald wordt, van goede kwaliteit is.
10. De jeugdhulpaanbieder dient te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de wet.
11. De aanvraag voor een pgb omvat in ieder geval:
a. de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is
b. de te treffen individuele voorziening en het beoogde doel
c. de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten vastgelegd in het budgetplan
d. de kwalificaties van de uitvoerder
12. Het college kan een pgb weigeren indien aan de jeugdige en/of zijn ouders in de afgelopen jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een pgb is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het pgb.
13. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:
a. kosten voor bemiddeling
b. kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers
c. kosten voor het voeren van een pgb-administratie
d. kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb
14. Om de afspraken tussen jeugdhulpaanbieder en de jeugdige en/of ouders vast te leggen wordt verplicht gebruik gemaakt van de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
15. Het college kan al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken vanuit het oogpunt van kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.
16. De persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt, dan wel de vertegenwoordiger, mag met de zorgaanbieder geen afspraak maken op basis waarvan de SVB de zorgaanbieder middels een vast maandloon uitbetaalt zonder dat de persoon die een persoonsgebonden budget ontvangt de factuur heeft geaccordeerd. Dit betekent dat de zorgaanbieder maandelijks een factuur met daadwerkelijk gerealiseerde uren aan de persoon die het persoonsgebonden budget beheert ter accordering aanbiedt.
17. Het vorige lid geldt niet voor voorzieningen beschermd wonen.
18. Het college kan nadere regels omtrent pgb vaststellen.
Artikel 4.8 - Advisering
1.Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, advies te vragen aan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie indien het college dat gewenst vindt.
2. Indien het college advies gaat inwinnen als bedoeld in het eerste lid wordt de cliënt hier van op de hoogte gebracht.
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1] houdende regels omtrent jeugdhulp
Artikel 2.3 - Het plan van aanpak - [naam bedrijf]
1. [naam bedrijf] beoordeelt in het gesprek wat de jeugdige en/of ouder zelf kan doen om de hulpvraag op te lossen, of een voorziening noodzakelijk is en wat de aard van de voorziening moet zijn en betrekt daarbij in ieder geval:
a. de aard en ernst van de opgroei- of opvoedingsproblemen, de psychische problemen en stoornissen en/of de beperking(en);
b. de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige;
c. het vermogen, de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden van de jeugdige en/of ouder om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
d. de mogelijkheid om aanspraak te maken op een andere, voorliggende voorziening;
e. de mogelijkheid om de hulpvraag te beantwoorden door inzet van een overige voorziening op grond van de wet;
f. de mogelijkheid om een individuele voorziening op grond van de wet te treffen en het beoogde doel daarvan;
g. de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
h. hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;
i. dat indien meerdere voorzieningen mogelijk zijn, de goedkoopst adequate voorziening wordt verstrekt;
j. een goede afstemming tussen de zorgtaken van de ouder en de te verstrekken voorzieningen.
Artikel 4.3 - Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
1. Het college verstrekt een individuele voorziening uitsluitend in de vorm van een pgb, als aanvrager het verzoek om een pgb heeft onderbouwd met een gemotiveerd budgetplan.
2. Het budgetplan dient tijdig aangeleverd te worden door de aanvrager. De onderzoekstermijn van [naam bedrijf] als bedoeld in artikel 4.2 van de verordening wordt opgeschort vanaf het moment dat de Toegangsmedewerker het budgetplan heeft opgevraagd bij de aanvrager, tot het moment dat de aanvrager het budgetplan bij de Toegangsmedewerker heeft aangeleverd.
3. Het college verstrekt een individuele voorziening uitsluitend in de vorm van een pgb, indien de beoogd budgethouder een zorgovereenkomst afsluit met de zorgverlener. De budgethouder is verplicht de modelzorgovereenkomsten van de SVB te gebruiken.
4. Onverminderd artikel 4.7 lid 2 van de verordening beoordeelt het college of de aanvrager van een pgb voldoende in staat is de pgb-taken uit te voeren. Het college kan besluiten dat de aanvrager van een pgb niet in staat om de pgb-taken uit te voeren, in geval dat:
a. de aanvrager handelingsonbekwaam is en onvoldoende hulp krijgt vanuit zijn sociale netwerk en/of een curator;
b. de aanvrager onvoldoende inzicht heeft in de eigen situatie, bijvoorbeeld als gevolg van een verstandelijke beperking of psychische problemen;
c. de aanvrager de Nederlandse taal in woord en geschrift onvoldoende machtig is;
d. er sprake is van ernstige verslavingsproblematiek;
e. er sprake is van problematische schulden;
f. aan de jeugdige en/of ouder in de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de datum van het gesprek een pgb is verleend, waarbij de jeugdige en/of ouder niet heeft voldaan aan de voorwaarden van dit pgb.
5. Als de jeugdige een vertegenwoordiger heeft of heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en deze is wel in staat om de pgb-taken uit te voeren, dan kan er worden afgeweken van lid 4.
6. Het college geeft in de beschikking een feitelijke onderbouwing van de weigering om een pgb te verstrekken op grond van overwegende bezwaren. Deze onderbouwing kan bijvoorbeeld een medische onderbouwing zijn, het aantonen van schulden of eerder misbruik.
7. Het college verstrekt geen pgb voor de voorziening dyslexiezorg, pleegzorg en crisiszorg omdat voor deze jeugdhulpvoorzieningen andere toeleidingscriteria gelden.
8. Als de jeugdige een vertegenwoordiger heeft of heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren, dan mag om belangenverstrengeling te voorkomen in het geval van formele jeugdhulp, deze vertegenwoordiger niet de uitvoerder zijn van de jeugdhulp die met het pgb wordt ingekocht.
9. Bij informele jeugdhulp kan de vertegenwoordiger en de uitvoerder van de jeugdhulp, als bedoeld in lid 7, wel dezelfde persoon zijn.
Artikel 4.4 - Informeel pgb
1. De budgethouder kan de individuele voorziening betrekken van een informeel zorgverlener onder de volgende voorwaarden:
a. het gaat om de individuele voorzieningen 'persoonlijke verzorging' en/of 'begeleiding', en;
b. de beoogd informeel jeugdhulpaanbieder geeft aan dat de zorg aan budgethouder niet leidt tot overbelasting bij de informeel zorgverlener.
2. De individuele voorziening beschermd wonen mag niet door een informeel jeugdhulpaanbieder worden uitgevoerd.
3. Indien de jeugdige en/of ouder een pgb besteedt bij een informeel zorgverlener, dan dient deze zorgverlener in het budgetplan te verklaren dat hij voldoet aan de genoemde kwaliteitseisen in artikel 4.5 lid 1, met uitzondering van de onderdelen d., f., i., j. l., m. en n.