ECLI:NL:RBZWB:2022:4168

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
02/022620-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met gevaarlijk rijgedrag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juli 2022, stond de verdachte terecht voor het schenden van verkeersregels op de snelweg A58. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 13 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel door meermalen te remmen. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor het vereiste opzet en dat er geen levensgevaar was te duchten.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het veroorzaken van gevaar op de weg, wel bewezen. De verdachte had onnodig langzamer gereden voor een ander voertuig en had meermalen onverwacht geremd, wat leidde tot een aanrijding. De rechtbank oordeelde dat dit gedrag niet alleen gevaarlijk was, maar dat het gevaar zich ook had verwezenlijkt door de botsing die plaatsvond. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 750, te vervangen door 15 dagen hechtenis, en de rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het tijdsverloop en de persoonlijke situatie van de verdachte.

De beslissing berustte op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, verklaarde het subsidiair tenlastegelegde bewezen en legde de straf op zoals hierboven beschreven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/022620-22
vonnis van de meervoudige kamer van 27 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. J. van Weers, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met zijn rijgedrag op de openbare weg verkeersregels ernstig heeft geschonden waardoor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was dan wel met zijn rijgedrag gevaar en/of hinder heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde omdat er onvoldoende bewijs aanwezig is voor het vereiste van dubbel opzet en dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Zij acht het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Door dicht en onnodig langzamer voor [naam] te gaan rijden en onverwachts te remmen heeft verdachte het verkeer in gevaar gebracht en gehinderd dan wel kunnen hinderen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Tevens wordt vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde. Niet duidelijk is immers dat verdachte dicht voor de auto van [naam] is gaan rijden. Bovendien is het nog maar de vraag of dicht voor iemand gaan rijden gevaarzettend gedrag is, omdat geen invloed uitgeoefend kan worden op het achteropkomend verkeer. Het onnodig langzaam gaan rijden door verdachte is niet vast te stellen. De getuige die in de vrachtwagen achter verdachte en [naam] reed, heeft bovendien het ten laste gelegde niet gezien. Niet is vast te stellen dat verdachte plotseling heeft geremd. Het is juist [naam] geweest die onvoldoende afstand van verdachte heeft gehouden en aldus aan het bumperkleven was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende, voor de tenlastelegging relevante, feiten en omstandigheden vast.
Verdachte reed in zijn autobus, Opel Vivaro, op 1 juli 2020 op de snelweg A58 komende uit de richting van Tilburg en gaande in de richting van Breda. Verdachte was bezig een voertuig in te halen en reed op de linker rijbaan. De bestuurder van een Opel Astra, de heer [naam] (hierna: [naam] ), die ook op datzelfde moment in dezelfde richting op deze snelweg reed, kwam voor verdachte op die linker rijbaan rijden. Net voor knooppunt Galder reed verdachte naast [naam] , die weer naar rechts was gegaan, en maakte gebaren naar hem en wees naar de vluchtstrook. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wilde dat [naam] zou stoppen op de vluchtstrook zodat hij hem kon aanspreken. [naam] stopte niet en beiden reden vervolgens door richting de A16 via knooppunt Galder. Verdachte is daarna voor [naam] gaan rijden, langzamer gaan rijden en heeft zijn rempedaal twee keer ingedrukt, terwijl hij voor [naam] reed en daartoe geen noodzaak anderszins is gebleken. Volgens verdachte op zitting, omdat [naam] dat zelf daarvoor had gedaan. Zo van “Niet meer doen.” Bij een derde keer remmen is [naam] in aanrijding gekomen met de achterzijde van het voertuig van verdachte. Aan beide voertuigen is daardoor schade ontstaan.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank vast, dat verdachte voor een ander voertuig is gaan rijden, onnodig langzamer is gaan rijden en meermalen onverwacht heeft geremd, waardoor een aanrijding is ontstaan.
Primair artikel 5a WVW
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet verdachte opzet hebben gehad op het schenden van verkeersregels én opzet op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels. Bovendien dient daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten zijn geweest.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat door het meermalen remmen in dit geval geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Dit blijkt op geen wijze uit het dossier. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Subsidiair artikel 5 WVW
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW door voor een ander voertuig te gaan rijden, onnodig langzamer te gaan rijden voor dit voertuig en vervolgens driemaal onverwacht te remmen, wat heeft geleid tot een verkeersongeval. Verdachte heeft de feitelijkheden tijdens de behandeling ter terechtzitting bekend en ook benoemd dat dit gevaarlijk was voor hem, de bestuurder van de Opel en voor andere weggebruikers.
Waar de raadsman heeft bepleit dat de verantwoordelijkheid voor de aanrijding bij [naam] zou liggen, doordat die te dicht achter hem reed, heeft verdachte op zitting niet alleen zijn door de rechtbank vastgestelde rijgedrag bekend, maar ook verklaard dat dit gedrag eigenlijk wel gevaarlijk was voor hem, [naam] en voor andere weggebruikers. Naar het oordeel van de rechtbank was dat gedrag niet alleen gevaarlijk, maar dat gevaar heeft zich ook verwezenlijkt gezien de botsing die heeft plaatsgevonden.
Dat de overtreding van artikel 5 WVW door verdachte heeft plaatsgevonden te Galder, gemeente Alphen Chaam, kan niet bewezen worden nu knooppunt Galder niet onder deze gemeente valt. Dat het betreffende weggedeelte in Nederland ligt, is een feit van algemene bekendheid. Nederland als pleegplaats heeft ook niet ter discussie gestaan op zitting.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 juli 2020 in Nederland, als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op een autosnelweg, voor een ander voertuig is gaan rijden en onnodig langzamer is gaan rijden en met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig meermalen onverwacht heeft geremd, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.000,-. Verdachte dient zich als een verantwoorde verkeersdeelnemer in het verkeer te gedragen en op een normale wijze op onverwachte gedragingen van anderen te anticiperen. De snelweg is namelijk geen plaats om verkeersirritaties te beslechten. Vanwege de verstreken tijd is een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet meer aan de orde.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In de middag van 1 juli 2020 heeft verdachte op de snelweg gevaar veroorzaakt door voor een andere auto onnodig langzamer te gaan rijden en onverwacht te remmen, waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden met enkel schade aan de voertuigen. Naar het oordeel van de rechtbank was dit onverantwoord rijgedrag van verdachte. Dit gedrag van verdachte had bovendien tot veel meer schade kunnen leiden. Niet alleen voor [naam] die achter verdachte reed, maar ook voor verdachte zelf en andere verkeersdeelnemers.
Voor soortgelijke zaken wordt doorgaans een geldboete van € 750 en een rijontzegging opgelegd. Verdachte heeft op 28 juli 2021 nog een strafbeschikking gekregen voor een snelheidsovertreding gepleegd op 5 december 2020. Hierdoor is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing. Aan de andere kant heeft de onderhavige aanrijding verdachte er niet van weerhouden nog geen half jaar later een toegestane snelheid op de weg fors te overtreden. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van ruim twee jaar voordat de zaak op zitting is behandeld, wat niet aan verdachte te wijten is. Tot slot heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij nog steeds werkzaam is als zzp’er in de bouw en zijn rijbewijs daarvoor nodig heeft.
Gelet op de hiervoor beschreven ernst van de feiten en de persoon van verdachte vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke geldboete van € 750, te vervangen door 15 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank zal deze dan ook aan verdachte opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 750,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 juli 2022.
De voorzitter, de oudste rechter en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen