ECLI:NL:RBZWB:2022:4137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
02-202040-21 en 02-011075-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het slachtoffer in de buik te steken; beroep op noodweer(-exces) verworpen

Op 27 juli 2021 heeft de minderjarige verdachte in Goes het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, wat leidde tot een ernstige steekwond en een operatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 juli 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte poging tot doodslag, zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet, waardoor de verdachte schuldig werd bevonden aan poging tot doodslag.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 84 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uur. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die € 6.472,20 bedraagt, inclusief wettelijke rente.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gedragsproblemen en de impact van het delict op het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de noodzaak van begeleiding en behandeling voor de verdachte om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-202040-21 en 02-011075-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 juli 2022
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsvrouw: mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 12 juli 2022, waarbij de officier van justitie mr. M.C. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 27 juli 2021 te Goes [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken. Dit is tenlastegelegd in verschillende juridische varianten, te weten primair poging tot doodslag, subsidiair zware mishandeling en meer subsidiair poging tot zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft door het slachtoffer met een mes in de buikstreek te steken voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer gehad. Zij baseert zich daarbij op de aangifte, de medische informatie zoals die uit het dossier en uit de bijlage bij de vordering van de benadeelde partij blijkt, de screenshots die zijn aangetroffen op de telefoon van aangever waar verdachte met een groot mes op is te zien en het over ‘beef’ gaat en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Door verdachte is erkend dat hij het slachtoffer heeft gestoken, maar dat was uit zelfverdediging. Uit het dossier valt niet af te leiden dat door de handeling van verdachte er sprake is geweest van de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Voorts is de verdediging van mening dat het door verdachte veroorzaakte letsel bij het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel is aan te merken.
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Niet ter discussie staat dat verdachte op 27 juli 2021 [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor een steekwond net boven de navel opgelopen. Hij is met spoed geopereerd. Er was sprake van een bloeding uit de vaten in de buikwand en daardoor inwendig bloedverlies van ongeveer 1 liter. De vaten zijn gehecht. Er waren geen organen geraakt. Het slachtoffer is twee dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Juridische kwalificatie van de handelingen van verdachte
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Uit geen van de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken met het opzet om hem te doden, waardoor naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van vol opzet.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van fataal letsel. Om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken moet vast komen te staan dat er bij de bewezenverklaarde handelingen van verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer daarbij de dood zouden vinden en dat hij die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt dat niet elke steekverwonding in de buik een aanmerkelijke kans op overlijden veroorzaakt. Onder meer is van belang met welk voorwerp er is gestoken, met welke kracht en wat de locatie van het letsel is.
Uit de letselrapportage volgt dat het geconstateerde letsel niet potentieel levensbedreigend is. Dat laat onverlet dat er wel sprake is van een steekwond in de buik, net boven de navel, dus in de omgeving van vitale aders/vaten en organen.
Het mes waarmee verdachte het slachtoffer heeft gestoken is niet gevonden. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het mes een keukenmes betrof en ongeveer twee pennen groot was, waarbij het lemmet iets groter was dan een pen. De rechtbank gaat er op basis van deze informatie vanuit dat het lemmet ongeveer 15 centimeter lang was. Dat het steken met (enige) kracht gebeurd moet zijn, leidt de rechtbank af uit het feit dat er door de kleding van het slachtoffer heen is gestoken en dat als gevolg van de steekwond bloedvaten in de buikwand zijn geraakt die moesten worden gehecht. Daardoor was sprake van inwendig bloedverlies van een liter. Door het slachtoffer met (enige) kracht te steken met een mes als door verdachte gebruikt en op een plek waar zich belangrijke organen bevinden (de buik), heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. Het feit moet dan ook worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 juli 2021 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft vervolgens aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door [slachtoffer] en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte het mes pas heeft gepakt en heeft gestoken nadat hij in zijn arm was gestoken door [slachtoffer] . Er waren geen alternatieven. Indien niet is voldaan aan de vereisten voor noodweer, is de raadsvrouw van mening dat verdachte subsidiair een beroep op noodweerexces toekomt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweer(exces) situatie. Er is geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Zij is van mening dat niet bewezen kan worden dat ook hij een mes bij zich had en verdachte daarmee heeft gestoken.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Ondanks dat het beroep op noodweer(exces) door de verdediging gevoerd is in het kader van het meer subsidiair tenlastegelegde, zal de rechtbank dit verweer, nu het op hetzelfde feitencomplex ziet, ook bespreken in het kader van het door de rechtbank bewezen primair tenlastegelegde.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is onder meer vereist dat sprake is van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] en overweegt in dat kader als volgt.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De rechtbank stelt vast dat zowel [slachtoffer] als de verdachte hebben verklaard dat zij hadden afgesproken bij de hartjesbank in het park bij de Hollandse Hoeve. Op wiens initiatief dit was blijft in het midden. Vanaf dat moment lopen de verklaringen uiteen.
Verdachte heeft gesteld dat [slachtoffer] een mes pakte en hem daarmee in zijn arm heeft gestoken. Hij heeft toen uit zelfverdediging ook zijn mes gepakt en [slachtoffer] daarmee gestoken. Dat [slachtoffer] zegt dat hij op geen enkel moment een mes heeft vastgehad, is volgens verdachte gelogen. De rechtbank stelt vast dat verdachte wisselend heeft verklaard over diverse punten, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Zo heeft hij vlak nadat het gebeurd was tegen zijn moeder gezegd dat hij het mes waarmee hij gestoken heeft van [slachtoffer] had afgepakt, heeft hij bij de politie steeds volgehouden dat hij alleen was, terwijl [getuige 2] bij hem was, en verklaarde hij eerst bij de politie dat hij thuis pas merkte dat hij in zijn arm gestoken was en later dat hij uit zelfverdediging handelde omdat hij in zijn arm was gestoken. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] verdachte heeft gestoken met een mes wordt weliswaar bevestigd door getuige [getuige 2] , maar [getuige 2] kan desgevraagd niet zeggen wie als eerste heeft gestoken. Hij verklaart slechts dat het over en weer is gegaan.
[slachtoffer] heeft daarentegen verklaard dat hij naar verdachte is toegelopen en zag dat deze gelijk een mes trok en daarmee in zijn richting zwaaide. Hij heeft het mes proberen te ontwijken, maar voelde kort daarna dat hij was geraakt in zijn buik. [slachtoffer] heeft ontkend dat hij een mes in zijn handen heeft gehad. [getuige 1] heeft dit bevestigd. De verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] ondersteunen elkaar op essentiële onderdelen.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat het mes dat [slachtoffer] volgens verdachte in handen gehad zou hebben, niet is teruggevonden. [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] , nadat hij was gestoken, naar het dichtstbijzijnde bankje is gelopen en daarop is gaan zitten. [getuige 1] heeft vervolgens de wond dichtgedrukt en 112 gebeld, en is met de centralist van 112 aan de lijn gebleven totdat de hulpdiensten ter plekke waren. De rechtbank gaat er vanuit dat als [slachtoffer] een mes had gehad de politie dit in de omgeving van [slachtoffer] en [getuige 1] had moeten vinden. Zij hebben immers geen gelegenheid gehad om het mes weg te maken. De rechtbank acht het dan ook onaannemelijk dat er die avond twee messen aanwezig zijn geweest, waarvan één mes door [slachtoffer] zou zijn meegenomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het door verdachte geschetste scenario onvoldoende steun vindt in het dossier en ook overigens niet aannemelijk is geworden. Zij gaat uit van de verklaring van [slachtoffer] , inhoudende dat hij naar verdachte toe liep, dat verdachte een mes trok en daarmee begon te zwaaien en hem vervolgens in de buik stak. Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet komen vast te staan dat sprake was van de door verdachte gestelde ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen.
Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Er zijn gezien het voorgaande en ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor het primaire feit op te leggen:
- een jeugddetentie van 120 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 84 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) ter terechtzitting geadviseerd;
- dadelijk uitvoerbaar verklaring van de voorwaarden;
- een werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie.
Zij heeft bij haar vordering rekening gehouden met de ernst van het feit, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals blijkt uit de rapportage van de deskundige, en de omstandigheid dat het feit een jaar geleden heeft plaatsgevonden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in de buik te steken. Verdachte is naar het slachtoffer toegegaan omdat ze via social media ruzie (‘beef’) hadden met elkaar en elkaar die avond in het park zouden ontmoeten. Verdachte heeft van thuis een mes meegenomen om zichzelf te verdedigen mocht dat nodig zijn. Toen hij het slachtoffer zag en deze zijn kant op liep, heeft hij hem met het mes in de buik gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor ernstig buikletsel opgelopen. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat het voorval veel impact op het slachtoffer heeft gehad en heeft gezorgd voor pijn en gevoelens van angst en onveiligheid. Hij wordt nog elke dag herinnerd aan de betreffende avond door het (forse) litteken op zijn buik. Door zijn handelen heeft verdachte geen respect getoond voor zijn medemens en een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de nadelige gevolgen kunnen ondervinden, niet alleen op lichamelijk maar ook op psychisch vlak. Daarnaast versterkt en bevestigt een dergelijk incident de in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Zij heeft daarnaast acht geslagen op het door GZ-psycholoog drs. R.C. Norp over verdachte opgemaakte rapport, gedateerd 13 oktober 2021. Het rapport houdt – samengevat – het volgende in. Bij verdachte is sprake van een (fors) disharmonisch intelligentieprofiel, een ongespecificeerde gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblematiek. Deze problematiek was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en is daarop van invloed geweest. Verdachte is relatief sterk in het onthouden van informatie, maar overziet het geheel niet. Hij heeft onvoldoende copingvaardigheden, moeite met het zien van verbanden en heeft weinig zicht op de gevolgen van zijn gedrag. De kans van overschatting van zijn vermogens ligt op de loer. Verdachte is geneigd impulsief en weinig bedachtzaam te werk te gaan en grenzen over te gaan. Verdachte (h)erkent niet snel zijn eigen aandeel in situaties waardoor hij geneigd is de schuld bij anderen neer te leggen. Het is volgens de psycholoog voorstelbaar dat verdachte voorafgaand en ten tijde van het tenlastegelegde feit, in de angst die hij zegt gevoeld te hebben, onvoldoende gedragsalternatieven voorhanden heeft gehad. Indien het tenlastegelegde feit bewezen wordt verklaard, wordt geadviseerd om dit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt door de psycholoog als matig ingeschat. Individuele behandeling wordt noodzakelijk geacht om de kans op herhaling te voorkomen en voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. Deze behandeling dient gericht te zijn op het verkrijgen van inzicht in zijn eigen gedragspatronen en de gevolgen van zijn gedrag. Ook dient het meer zicht leren krijgen op zijn emoties, zijn vriendenkeuze en middelengebruik centraal te staan. Hoewel zijn moeder betrokken is, biedt zij verdachte niet de structuur en begrenzing die hij nodig heeft. Positief is de recente verbetering van de thuissituatie met behulp van Multi-Systeem Therapie (hierna: MST). Er is onder andere gewerkt aan het versterken van toezicht en sturing door de moeder van verdachte. Het is van belang dat deze systeemgerichte behandeling bij Juvent doorloopt. Naast ambulante psychologische behandeling wordt als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf toezicht door de jeugdreclassering geadviseerd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en stelt vast dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De Raad heeft een rapport over verdachte opgemaakt, gedateerd 17 januari 2022. De Raad kan zich vinden in het advies van de psycholoog. Geadviseerd wordt om aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in zijn adviesrapport.
In het kader van de door de raadkamer opgelegde voorwaarden bij de schorsing uit de voorlopige hechtenis is sinds 1 september 2021 jeugdreclassering bij verdachte betrokken. Namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: JBwZ) heeft de jeugdreclasseerder tijdens de zitting naar voren gebracht dat het op dit moment niet goed gaat met verdachte. De kans op herhaling wordt als hoog ingeschat. Op verzoek van moeder is MST ingezet. Verdachte onttrok zich aan het gezag van zijn moeder, hield zich niet aan de afspraken, moest naar school worden geholpen en testte een aantal keer positief op drugs. Op het moment dat hij zich aan de afspraken hield, is het elektronisch toezicht eind juni 2022 afgekoppeld. Na een maand ging het echter weer bergafwaarts met verdachte. Hij heeft geen dagbesteding, legt geen verantwoording af, houdt zich niet aan afspraken, blijft nachten weg en valt terug in oude patronen. Hij komt afspraken alleen na als hij aan de hand wordt meegenomen. De jeugdreclasseerder is gebeld door de politie, omdat verdachte zich begeeft in groepen jongeren waar je niet mee wilt omgaan als je een mooie toekomst wilt opbouwen. Zij maakt zich daar zorgen over en vraagt zich af of verdachte zich tegen deze jongeren kan weren. Verdachte is besproken tijdens de jeugdbeschermingstafel, omdat JBwZ denkt dat hij meer nodig heeft dan alleen toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. De zorgen thuis lopen op. Gedacht wordt aan een uithuisplaatsing. De adviezen zoals door de psycholoog en de Raad in hun rapporten geformuleerd zijn achterhaald. MST is inmiddels afgerond. Emergis heeft een patiëntenstop voor reguliere zaken, niet voor forensische. JBwZ is nog op zoek naar welke Ggz-instelling een passende behandeling kan bieden én plaats heeft. Zij denkt aan een klinische behandeling, bij voorkeur op een open groep. Daarnaast zou de jeugdbeschermster graag zien dat verdachte gecoacht wordt door EvidEndt. Hij is daar aangemeld. Zij hebben ook een open groep.
Ter terechtzitting heeft de raadsvertegenwoordigster naar voren gebracht dat verdachte op de wachtlijst staat voor een beschermingsonderzoek. Er zijn forse zorgen. De Raad kan zich vinden in wijziging van de bijzondere voorwaarden, in die zin dat de voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan het MST-traject komt te vervallen. De voorwaarde dat hij moet meewerken aan individuele hulpverlening door Emergis past zij aan, in die zin dat verdachte moet meewerken aan individuele hulpverlening bij/in een door de jeugdreclassering nader te specificeren instelling, ook als dat inhoudt een klinische behandeling. Daarnaast dient te worden toegevoegd dat hij dient mee te werken aan coaching door EvidEndt en een contactverbod met het slachtoffer. De Raad adviseert een proeftijd van twee jaar en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De moeder van verdachte heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat het over het algemeen goed gaat, maar dat verdachte soms ineens zijn eigen plan trekt en dat dit voor de nodige problemen zorgt. Zij weet niet waar dit vandaan komt. Verdachte moet zich houden aan de regels, want anders moet er gezocht worden naar andere oplossingen. Zij wil het beste voor haar zoon. De moeder heeft desgevraagd verklaard dat zij zich kan vinden in de geadviseerde straf.
De straf
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Zij is van oordeel dat in beginsel het feit zoals door verdachte gepleegd een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, van forse duur rechtvaardigt. Gelet op de ernst van het feit en in verband met een juiste normhandhaving, kan niet worden volstaan met een andersoortige of geringere straf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij heeft hierbij ook de omstandigheid betrokken dat verdachte lang elektronisch toezicht heeft gehad en zich langdurig aan strenge voorwaarden heeft moeten houden. Aan de andere kant heeft dit verdachte ook geholpen, want in die periode liet hij een positieve ontwikkeling zien. Kort nadat het elektronisch toezicht is gestopt is verdachte teruggevallen in zijn oude (negatieve) gedrag. De rechtbank zal aan verdachte dan ook een jeugddetentie opleggen van 120 dagen waarvan 84 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd dat hij in voorarrest heeft gezeten. Dit betekent dat verdachte, gelet op de 36 dagen die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten, nu niet (opnieuw) naar de jeugdgevangenis moet, tenzij hij tijdens de proeftijd (een van) de voorwaarden overtreedt. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de Raad tijdens de zitting geformuleerd en door de officier van justitie gevorderd, met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte dient mee te werken aan een klinische behandeling als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De beslissing of zich de noodzaak voordoet voor een klinische behandeling van verdachte en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter. Deze beslissing kan niet in handen van de jeugdreclassering worden gelegd. De rechtbank is van oordeel dat het te ver strekt om nu als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte moet meewerken aan een klinische behandeling zonder voorafgaand advies van een psycholoog of psychiater. Voor zover een klinische behandeling noodzakelijk mocht blijken te zijn, kan dit in het civiele kader worden opgepakt. De rechtbank is tot slot van oordeel dat naast deze deels voorwaardelijke jeugddetentie ook een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uur dient te worden opgelegd, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie indien de werkstraf niet wordt uitgevoerd.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen namens JBwZ tijdens de zitting naar voren is gebracht vast dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen wanneer hij niet adequaat behandeld/begeleid zal worden. Het is in het belang van verdachte dat de begeleiding door de jeugdreclassering wordt voortgezet, ook als verdachte in hoger beroep gaat. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 20 uur subsidiair 10 dagen jeugddetentie, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 8 april 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.472,20 voor het tenlastegelegde feit, waarvan € 1.472,20 ter zake van materiële schade en € 5.200,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden. De verdediging heeft de vordering niet (gemotiveerd) betwist en de vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor zodat deze wordt toegewezen zoals gevorderd.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum waarop het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, te weten 27 juli 2021.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 6.472,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2021, tot de dag van volledige betaling. Zij zal daarbij, gezien de leeftijd van verdachte, het aantal dagen waarvoor gijzeling kan worden toegepast op nul bepalen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 120 (honderdtwintig) dagen, waarvan 84 (vierentachtig) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt in dat verband vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie reeds heeft ondergaan;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte tijdens de proeftijd, voor zover en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, meewerkt aan individuele hulpverlening door het FACT Jeugd & Gezin van Emergis of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte tijdens de proeftijd, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt, meewerkt aan hulpverlening/coaching door EvidEndt;
* dat verdachte tijdens de proeftijd actief moet meewerken aan het verkrijgen én behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk en een zinvolle vrijetijdsbesteding met als doel het verkrijgen en behouden van een zinvol toekomstperspectief;
* dat verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te Goes;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming West Zeeland op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de kinderrechter van 8 april 2021 aan verdachte is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-011075-21
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf van 20 uur subsidiair 10 dagen vervangende jeugddetentie;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 6.472,20 (zesduizend vierhonderd tweeënzeventig euro en twintig eurocent), waarvan
€ 1.472,20 (eenduizend vierhonderd tweeënzeventig euro en twintig eurocent) aan materiële schade en € 5.200,00 (vijfduizend tweehonderd euro) aan immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 6.472,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 28 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A.R. van Triest, kinderrechter, en mr. G.E. van der Pols, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juli 2022.
Mrs. Zuijdweg en Van der Pols zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.