Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verweer van de verdediging, hetgeen ter terechtzitting d.d. 12 juli 2022 mondeling is besloten en in dit schriftelijke vonnis wordt weergegeven.
Artikel 27 lid 2 van het Kaderbesluit luidt als volgt: ”Een overgeleverd persoon wordt niet vervolgd voor enig ander vóór de overlevering begaan feit dan welk de reden tot overlevering is geweest.”
In artikel 27 lid 1 en 3 van het Kaderbesluit zijn de uitzonderingen op het in artikel 27 lid 2 Kaderbesluit vervatte specialiteitsbeginsel benoemd.
In een EAB dient specifiek aangeduid te worden voor welke feiten de uitlevering wordt verzocht.
Dit wordt gedaan door het aankruisen op een lijst van misdrijven die in het EAB is opgenomen van het specifieke misdrijf waarvoor uitlevering wordt verzocht en door middel van een feitelijke omschrijving van dat misdrijf. De rechtbank stelt vast dat in het EAB van 6 januari 2022 alleen het vakje “Georganiseerde of gewapende diefstal’ is aangekruist.
In de feitelijke omschrijving is de verdenking van de woningoverval beschreven alsmede de achtervolging naar België met hoge snelheden en gevaarlijke gedragingen op de openbare weg. Als aard en kwalificatie van het strafbare feit en toepasselijke wettelijke bepalingen wordt vermeld: Diefstal met geweld in vereniging gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning strafbaar gesteld in artikel 312 lid 2 sub 1 en 2 Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het aangekruiste misdrijf, uit de feitelijke omschrijving en het verhoor van verdachte destijds niet af te leiden dat er tevens een verdenking van poging doodslag/zware mishandeling ten grondslag ligt aan het overleveringsverzoek. Evenmin blijkt dit uit de beslissing van de Belgische autoriteiten van 7 januari 2022 waaruit volgt dat uitvoering is gegeven aan het EAB.
De rechtbank heeft beoordeeld of zich een van de uitzonderingen als bedoeld in
artikel 27 lid 1 en 3 van het Kaderbesluit zich voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan niet gebleken. Verdachte heeft geen afstand gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel. Daarnaast merkt de rechtbank op dat uit het dossier niet blijkt dat aan het latere EAB van 13 januari 2022, dat (wel) ziet op de verdenking van poging doodslag/zware mishandeling, uitvoering is gegeven door de Belgische autoriteiten. Hetgeen de officier van justitie ter zitting heeft gemeld met betrekking tot de
(IRC-)contacten met de Belgische autoriteiten, die zouden hebben gezegd dat een aanvullend EAB niet nodig is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als het alsnog verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 27 lid 3 sub g juncto lid 4 van het Kaderbesluit.
Aldus stond het de officier van justitie niet vrij om verdachte te vervolgen voor feit 2 en wordt zij niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van feit 2.
De officier van justitie wordt wel ontvankelijk geacht in de vervolging van feit 1.