ECLI:NL:RBZWB:2022:4095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3167 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening WIA-uitkering

Op 22 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen Dichtbij B.V., t.h.o.d.n. Dichtbij bewindvoering, als verzoeker, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), als verweerder. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2022 van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij sinds 17 maart 2022 geen inkomsten ontvangt en in een financiële noodsituatie verkeert.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen zitting heeft plaatsgevonden op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter heeft vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, maar dat de kans van slagen van het bezwaar gering is. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld, waaronder de medische rapportages van het UWV, en geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen dat het bestreden besluit niet stand kan houden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verzoeker geen aanvullende gronden of stukken heeft ingediend om zijn standpunt te onderbouwen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3167 VV

uitspraak van 22 juli 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

Dichtbij B.V., t.h.o.d.n. Dichtbij bewindvoering

in de hoedanigheid van bewindvoerder van
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoeker,
gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2022 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan hem toe te kennen. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoeker is van 28 januari 2020 tot en met 22 maart 2020 werkzaam geweest als productiemedewerker bij [naam bedrijf] voor 40 uur per week. Op 19 maart 2020 meldde hij zich ziek wegens gezondheidsklachten. Zijn Ziektewetuitkering bereikte op 16 maart 2022 het einde van de wachttijd.
Verzoeker heeft op 11 januari 2022 een WIA-uitkering aangevraagd. In het bestreden besluit heeft het UWV geweigerd deze uitkering per 17 maart 2022 aan hem toe te kennen, omdat verzoeker voor slechts 24,64% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verzoeker heeft hier op 23 juni 2022 bezwaar tegen gemaakt. Tevens heeft hij het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2. Verzoeker voert aan dat hij sinds 17 maart 2022 geen inkomsten ontvangt. Hij heeft een bijstandsuitkering aangevraagd bij de gemeente. Het besluit op die aanvraag kan niet worden afgewacht, omdat verzoeker niet in het levensonderhoud van hem en zijn partner kan voorzien. Hierdoor ontstaat een financiële noodsituatie.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker op 5 juli 2022 een afspraak bij de gemeente had om een bijstandsuitkering aan te vragen. Deze afspraak is echter afgezegd in verband met ziekte van de partner van verzoeker. De gemachtigde van verzoeker heeft aangegeven dat er tot op heden niets bekend is over een nieuwe afspraak of over eventueel verstrekte voorschotten. De voorzieningenrechter geeft verzoeker op dit punt het voordeel van de twijfel en neemt aan dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
5. Zoals onder 3 is overwogen speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een inschatting maakt van de kans van slagen van het bezwaar. Is die kans gering, dan wordt geen voorlopige voorziening getroffen. Vermeden moet worden dat verzoeker de in het kader van een voorlopige voorziening ontvangen WIA-uitkering aan het UWV terug moet betalen.
6. Over de kans van slagen in de bezwaarzaak, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
In het kader van zijn WIA-aanvraag is verzoeker op 11 april 2022 gezien door een arts van het UWV. Deze arts stelt in zijn rapportage van 5 mei 2022 [1] dat er bij verzoeker in ieder geval geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek is sprake van plausibele en consistente samenhang tussen het ziektebeeld, de door verzoeker ervaren belemmeringen en de impact die dit heeft op het dynamisch en statisch handelen. Verzoeker is rechts dominant en zijn klachten bevinden zich aan de linkerzijde. De arts heeft diverse beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst aangenomen vanwege die klachten. Ook daarmee kunnen echter functies worden geduid. In een rapportage van 3 juni 2022 heeft een arbeidsdeskundige van het UWV de functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), textielproductenmaker (Sbc-code 111160) en sorteerder, controleur (Sbc-code 111340) geselecteerd en gemotiveerd waarom deze functies passen bij de belastbaarheid van verzoeker. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is op basis van deze rapportages door het UWV vastgesteld op 24,64%.
In het bij zijn verzoekschrift overgelegde bezwaarschrift voert verzoeker enkel aan dat hij meer dan 35% arbeidsongeschikt is, dat zijn ziekteverschijnselen niet zijn verdwenen sinds zijn ziekmelding op 19 maart 2020 en dat er nog onderzoeken lopen. Verder stelt hij dat de bezwaargronden zullen worden aangevuld na ontvangst van de rapporten van de arts en de arbeidsdeskundige. Deze rapporten zijn in het kader van deze procedure aan verzoeker toegezonden, maar er zijn geen aanvullende gronden meer ingediend. Uit telefonische navraag bij het UWV is gebleken dat het UWV ook geen aanvullende bezwaargronden heeft ontvangen. De gemachtigde van verzoeker heeft aangegeven dat zij deze niet zal indienen maar dat indien nodig een en ander ter zitting toegelicht kan worden. Uit wat verzoeker heeft aangevoerd blijkt echter niet op welke punten de bevindingen van de arts en de arbeidsdeskundige van het UWV door hem worden betwist. Hij heeft bovendien geen (medische) stukken overgelegd om aan te tonen dat deze bevindingen onjuist zouden zijn. Bij gebrek aan aanvullende gronden of stukken ontbreekt dan ook ieder aanknopingspunt om te oordelen dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Op basis van de huidige stand van zaken verwacht de voorzieningenrechter dan ook niet dat de bezwaarzaak een grote kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een eventuele toelichting door verzoeker op zitting af te wachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening dateert reeds van 23 juni 2022. Niet valt in te zien, ook met het oog op de goede procesorde, waarom deze toelichting niet eerder had kunnen worden gegeven.
7. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 22 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.