ECLI:NL:RBZWB:2022:4092

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 22_3186 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, vroeg om een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht per 18 februari 2022. Het college had hem per 22 maart 2022 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande, maar verzoeker was van mening dat deze uitkering eerder en hoger had moeten zijn, gezien zijn financiële situatie en de huur die hij moest betalen voor zijn kamer.

Tijdens de zitting op 18 juli 2022, die via videobellen plaatsvond, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij door de toekenning van de bijstandsuitkering per 22 maart 2022 in financiële problemen was geraakt, met een huurachterstand van vier maanden als gevolg. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter concludeerde dat verzoeker, indien hij de bijstandsuitkering structureel had aangewend voor zijn huur, in staat had moeten zijn om een dreigende uithuiszetting te voorkomen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. De rechter heeft ook opgemerkt dat er binnen vier weken een besluit op het bezwaar van verzoeker te verwachten viel. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3186 PW VV

uitspraak van 21 juli 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigden: mr. M.A.R. Schuckink Kool en mr. E.M. Prins,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 mei 2022 (bestreden besluit) van het college inzake de toekenning van een bijstandsuitkering per 22 maart 2022 naar de norm van een alleenstaande (€ 1.091,71). Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 18 juli 2022. Verzoeker en zijn gemachtigden hebben de zitting bijgewoond via videobellen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 22 maart 2022 met terugwerkende kracht per 18 februari 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd.
In het bestreden besluit is aan verzoeker per 22 maart 2022 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande ter hoogte van € 1.091,71 per maand. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die maken dat de uitkering eerder moet ingaan dan de aanvraagdatum. Het voorschot van € 750,00 dat aan verzoeker is betaald op 11 april 2022 wordt direct verrekend met de uitkering.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het college de uitkering met terugwerkende kracht, namelijk per 18 februari 2022, had moeten toekennen en dat het college het uitkeringsbedrag had moeten ophogen onder toepassing van het individualiseringsbeginsel van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet. In het geval van verzoeker zijn er omstandigheden die nopen tot een hogere uitkeringshoogte, omdat hij een kamer huurt voor € 650,00 per maand en daarvoor geen huurtoeslag ontvangt. Een dergelijke ongesubsidieerde huurhoogte is bij de wettelijke vaststelling van de normbedragen bijstand niet voorzien, omdat wordt uit gegaan van een mogelijk beroep op huurtoeslag. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de uitkering lopende de bezwaarprocedure wordt verhoogd met een bedrag van € 335,00 per maand en een nabetaling wordt gedaan over de periode van 18 februari 2022 tot 22 maart 2022.
3.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
Voordat kan worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat er op dit moment sprake is van een acute (financiële) noodsituatie, waardoor het voor hem onmogelijk is om de uitkomst van de bezwaarprocedure af te wachten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen omdat het spoedeisend belang ontbreekt. Vooropgesteld moet worden dat aan verzoeker per de meldingsdatum (22 maart 2022) een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande (€ 1.091,71) is toegekend. Volgens verzoeker is het spoedeisend belang gelegen in het feit dat er door een tekort aan financiële middelen inmiddels sprake is van een huurachterstand van 4 maanden waardoor hij verwikkeld is geraakt in een uithuiszettingsprocedure. De daartegen gerichte procedures hebben volgens verzoeker alleen kans van slagen indien hij aannemelijk kan maken op afzienbare termijn de huurachterstand te zullen hebben ingelost.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd onvoldoende grond om spoedeisend belang aan te nemen. Indien verzoeker de per 22 maart 2022 toegekende bijstandsuitkering van € 1.091,71 per maand structureel had aangewend om (in ieder geval een deel van) zijn maandelijkse huurprijs van € 650,00 te betalen, dan moet hij daarmee in staat worden geacht een dreigende uithuiszetting te kunnen afwenden. Verder is ter zitting gebleken dat verzoeker ook aanvullende inkomsten heeft ontvangen, onder meer uit toeslagen. Blijkens de overgelegde bankafschriften heeft verzoeker alleen in de maand april 2022 eenmaal zijn huur betaald. Dat verzoeker om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen om in de maanden mei en juni 2022 de verleende bijstand voor andere doeleinden te gebruiken, zoals het huren van een busje en het opslaan van goederen, staat hem vrij, maar de daardoor verder opgelopen huurachterstand dient voor zijn rekening en risico te komen. Bovendien is in de ontruimingsprocedure bepaald dat verzoeker in de woning mag verblijven totdat in de verzetprocedure is beslist en is in deze procedure nog geen zittingsdatum bepaald. Ten slotte is van de zijde van verweerder ter zitting desgevraagd medegedeeld dat binnen vier weken een besluit op bezwaar valt te verwachten.
4.
Conclusie
Omdat er geen spoedeisend belang is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 21 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.