In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, vroeg om een bijstandsuitkering met terugwerkende kracht per 18 februari 2022. Het college had hem per 22 maart 2022 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande, maar verzoeker was van mening dat deze uitkering eerder en hoger had moeten zijn, gezien zijn financiële situatie en de huur die hij moest betalen voor zijn kamer.
Tijdens de zitting op 18 juli 2022, die via videobellen plaatsvond, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij door de toekenning van de bijstandsuitkering per 22 maart 2022 in financiële problemen was geraakt, met een huurachterstand van vier maanden als gevolg. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De rechter concludeerde dat verzoeker, indien hij de bijstandsuitkering structureel had aangewend voor zijn huur, in staat had moeten zijn om een dreigende uithuiszetting te voorkomen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat er sprake was van een acute noodsituatie. De rechter heeft ook opgemerkt dat er binnen vier weken een besluit op het bezwaar van verzoeker te verwachten viel. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.