ECLI:NL:RBZWB:2022:4060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
02-280344-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal en overval met geweld

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan diefstal en een overval. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 juli 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 16 oktober 2021 samen met anderen in Oost-Souburg postpakketten te hebben gestolen en een overval te hebben gepleegd op een winkel in Middelburg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als medepleger van de diefstal kon worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan opzetheling van de postpakketten, omdat hij wist dat deze gestolen waren en hij deze in zijn auto had laten laden. Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van medeplichtigheid aan de overval, omdat niet was bewezen dat hij opzet had op het gronddelict. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 132 dagen op, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-280344-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]
raadsman mr. R.A.A. Maat, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 16 oktober 2021 samen met anderen in Oost-Souburg uit een bestelbus van [bedrijf] zes postpakketten heeft weggenomen, of daarbij medeplichtig is geweest, of deze postpakketten heeft geheeld;
op 16 oktober 2021 samen met anderen een overval heeft gepleegd op [winkel] te Middelburg waarbij een kassalade met geld is meegenomen, of daarbij medeplichtig is geweest, of de kassalade en het geld heeft geheeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de diefstal van de postpakketten en medeplichtig aan de overval op [winkel] en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. De subsidiair ten laste gelegde feiten kunnen daarmee worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het medeplegen en de medeplichtigheid van beide feiten. Verdachte wist niet dat de medeverdachte de misdrijven zou plegen en kon hiermee geen rekening houden. Er was dus geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en het vereiste dubbel opzet voor medeplichtigheid ontbreekt. Ook de opzet- en schuldheling ten aanzien beide feiten kan niet worden bewezen, omdat verdachte geen beschikkingsmacht over de goederen had. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van beide feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
In de avond, nacht en ochtend van 15 en 16 oktober 2021 zijn in de binnenstad van Middelburg en in Oost-Souburg meerdere strafbare feiten gepleegd. Ten aanzien van (een deel daarvan) vermoedt de politie de betrokkenheid van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in de avond van 15 oktober 2021 samen opgetrokken. Zij zijn ’s nachts allebei naar het huis van [naam 1] gegaan, waar later ook verdachte naar toe is gekomen. Zij hebben daar drugs gebruikt. Aan het eind van de nacht, op 16 oktober 2021, is [medeverdachte 1] daar als eerste vertrokken. Korte tijd later zijn ook verdachte en [medeverdachte 2] daar samen vertrokken in de auto van verdachte. Zij hebben [medeverdachte 1] opgehaald en vervolgens zijn ze met zijn drieën in de ochtend op pad gegaan om geld en/of drugs te halen.
Feit 1(diefstal postpakketten)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 16 oktober 2021 omstreeks 08:00 uur in Oost-Souburg een aantal postpakketten heeft gestolen uit een voertuig van een medewerker van [bedrijf] .
Medeplegen diefstal?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger van deze diefstal kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Daarbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt in dat kader dat ten aanzien van verdachte slechts kan worden vastgesteld dat hij [medeverdachte 1] naar Oost-Souburg heeft vervoerd, hem daar heeft laten uitstappen en hem vervolgens weer heeft laten instappen met de gestolen postpakketten. Niet gebleken is dat hij wist dat [medeverdachte 1] van plan was deze postpakketten te stelen. De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen van verdachte niet als een bijdrage van voldoende gewicht kunnen worden aangemerkt en dat ook anderszins niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het medeplegen van de diefstal van de postpakketten.
Medeplichtigheid diefstal?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medeplichtige aan deze diefstal kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij zijn zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige van belang.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het vervoeren van [medeverdachte 1] naar Oost-Souburg weliswaar opzet heeft gehad op zijn handelingen als medeplichtige, maar dat niet is gebleken dat hij opzet heeft gehad op het gronddelict, omdat niet is gebleken dat hij wist van het voornemen van [medeverdachte 1] om de postpakketten te stelen. Evenmin is vast komen te staan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze diefstal door [medeverdachte 1] zou worden gepleegd. De omstandigheid dat verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] eerder die ochtend heeft afgezet en opgehaald in de omgeving van [café] te Middelburg, waar zij vervolgens samen een poging tot inbraak hebben gepleegd, is daarvoor onvoldoende redengevend, ook niet in samenhang met de hiervoor genoemde handelingen van verdachte. Niet gebleken is dat verdachte (voor- en achteraf) wist van deze poging tot inbraak en evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verdachte dat had moeten weten.
Dit betekent dat de medeplichtigheid van verdachte bij dit feit niet kan worden bewezen en dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Opzetheling
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzetheling van de postpakketten, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat hij wist dat [medeverdachte 1] deze pakketten heeft gestolen, en heeft toegestaan dat deze in zijn auto werden geladen en uitgepakt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Hij heeft de postpakketten daarmee voorhanden gehad. Bij dit voorhanden hebben was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 2] , nu die de pakketten heeft uitgepakt, terwijl ook hij wist dat deze pakketten van diefstal afkomstig waren. Verdachte heeft de pakketten dus samen met [medeverdachte 2] voorhanden gehad. De rechtbank acht het medeplegen daarom ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2(Overval op [winkel] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] de overval op [winkel] in Middelburg heeft gepleegd. Hij is met een koevoet, gewikkeld in een kledingstuk, [winkel] binnengegaan en heeft onder dreiging van geweld tegen de winkelmedewerkers gezegd dat zij de kassa open moesten maken en, toen dat niet gebeurde, de kassalade met geweld losgerukt en meegenomen.
Medeplegen overval?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rol van verdachte bij dit feit kan worden gekwalificeerd als die van medepleger. Daarvoor dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking zoals hiervoor (onder feit 1) is uiteengezet. De rechtbank overweegt in dat kader dat verdachte de auto bestuurde waarmee van en naar [winkel] is gereden, dat [medeverdachte 2] zich ook in die auto bevond, dat [medeverdachte 2] heeft geroepen “rijden, rijden!” toen [medeverdachte 1] terugkwam met de kassalade en dat op dat moment een van beiden het portier voor [medeverdachte 1] heeft geopend. Daarnaast hebben verdachte en [medeverdachte 2] nadien geholpen met het dumpen van de kassalade in een sloot. Dit zijn gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte 1] een overval ging plegen en ook [medeverdachte 1] zelf heeft verklaard dat het een impulsieve actie was waarover hij tegen de anderen niets heeft gezegd, zodat niet is vast komen te staan dat verdachte een intellectuele bijdrage aan het feit heeft gehad. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht was om van medeplegen te kunnen spreken.
De omstandigheid dat verdachte wetenschap heeft gehad van de door [medeverdachte 1] gepleegde diefstal van postpakketten en daarbij (als heler) betrokken is geweest, is op zichzelf en ook niet in samenhang beschouwd met de hiervoor genoemde handelingen van verdachte, onvoldoende redengevend voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de overval op [winkel] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] niet is komen vast te staan. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan de overval is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
Medeplichtigheid diefstal?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medeplichtige aan deze diefstal kan worden aangemerkt. Daarvoor dient, zoals hiervoor (onder feit 1) is uiteengezet, sprake te zijn van opzet op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook – al dan niet in voorwaardelijke vorm – op het door de dader gepleegde gronddelict. De rechtbank overweegt in dat kader dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] al de hele ochtend op pad waren om geld en drugs te scoren en dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] geen geld had. Verder wist verdachte dat [medeverdachte 1] postpakketten in Oost-Souburg had gestolen en heeft hij verklaard dat hij wist – toen ze daarna vervolgens naar Middelburg reden – dat het allemaal gelogen was dat [medeverdachte 1] wel voor drugs kon zorgen. Voor verdachte was het toen duidelijk dat [medeverdachte 1] bezig was met op een strafbare manier aan geld te komen, om daarmee drugs te kunnen kopen. Desondanks heeft hij er niet voor gekozen om [medeverdachte 1] uit de auto te zetten en zonder hem verder te rijden, maar heeft hij hem uit de auto gezet in de omgeving van [winkel] en is daar op hem blijven wachten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel opzet heeft gehad op behulpzaam zijn bij de overval als (voorwaardelijk) opzet op de overval zelf. Verdachte heeft, terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] eerder bezig was om op een illegale manier aan geld te komen, hem naar [winkel] vervoerd en hem laten uitstappen en is vervolgens op hem blijven wachten zodat hij (met de buit) weer verder mee kon rijden. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] in de tussentijd opnieuw op een strafbare manier, te weten door diefstal (met geweld), zou proberen aan geld te komen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de diefstal met geweld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1
verdachte op 16 oktober 2021 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander een aantal postpakketten voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die postpakketten wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen;
2
[medeverdachte 1] op 16 oktober 2021 te Middelburg een kassalade met ongeveer 700 euro, die aan winkel [winkel] en/of [naam 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en
[benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met een breekijzer, gerold in een kledingstuk, voornoemde winkel binnen te gaan en tegen die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] meermalen (dreigend) te zeggen "kassa open" en vervolgens meermalen te slaan op die kassa en die kassa los te rukken bij het plegen van welk misdrijf verdachte, op 16 oktober 2021 te Middelburg opzettelijk behulpzaam is geweest en gelegenheid heeft verschaft, door toen aldaar die [medeverdachte 1] met een auto naar de omgeving van voornoemde winkel te rijden en vervolgens aldaar te wachten teneinde die [medeverdachte 1] met de gestolen buit weer te vervoeren.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Bij de eis is rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waarop geen recente veroordelingen staan, en zijn persoonlijke omstandigheden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een volledig voorwaardelijke straf dan wel een onvoorwaardelijke werkstraf. Verdachte is in staat een werkstraf uit te voeren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is medeplichtig geweest aan een overval op een winkel waar twee personen aanwezig waren. Bij de overval heeft de dader een koevoet als wapen meegenomen en de slachtoffers onder dreigende taal gesommeerd de kassalade te openen en toen dat niet lukte, de kassalade met geweld losgerukt en meegenomen. Het spreekt voor zich dat een dergelijke overval voor de slachtoffers een traumatische ervaring moet zijn geweest. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de slachtoffers ter zitting. Zij hebben lange tijd last ondervonden van hetgeen hen is overkomen. Verdachte is behulpzaam geweest bij dit strafbare feit door de dader uit de auto te zetten in de omgeving van de winkel en daar op hem is blijven wachten om vervolgens hem met de buit te vervoeren en de buit weg te maken. Verdachte heeft kennelijk onvoldoende stilgestaan bij de gevolgen voor de slachtoffers en zijn rol daarbij. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling door postpakketten die van diefstal afkomstig waren in zijn auto toe te laten. Met dit vermogensdelict heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. De strafbare feiten hebben plaatsgevonden in dezelfde ochtend, waardoor verdachte samen met de medeverdachten een spoor van strafbaar gedrag heeft achtergelaten in Middelburg en Oost-Souburg en ook voor onrust in de maatschappij in het algemeen heeft gezorgd. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet recent.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, de landelijk geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, een gevangenisstraf in beginsel passend en geboden is. De rechtbank zal echter in strafmatigende zin rekening houden met de omstandigheid dat de rol van verdachte bij de overval beperkt is gebleven tot het brengen en halen van de dader naar de plaats van het delict en dat hij niet degene is geweest die de overval daadwerkelijk uitgevoerd heeft. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een vaste baan en is kostwinner voor zijn gezin, waardoor dit gezin zwaar zal worden getroffen als verdachte langer vast zou komen te zitten dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Anderzijds lijkt het inzicht van verdachte in zijn problematiek omtrent middelengebruik – hetgeen tot de strafbare feiten heeft geleid – beperkt en ontbreekt het bij de rechtbank aan vertrouwen dat verdachte dit zonder hulp op zal kunnen lossen, waardoor de kans op recidive aanwezig blijft. De rechtbank acht een voorwaardelijke straf daarom van belang om verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 132 dagen opleggen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en de maximale taakstraf van 240 uur.

7.De benadeelde partij

[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 750,= voor feit 2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dat het slachtoffer schade heeft geleden is mede het gevolg van gedragingen van de verdachte, nu hij medeplichtig was aan de overval door de medeverdachte te vervoeren van en naar de plaats van het delict. Hierdoor is er sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en de geleden schade. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de vergoeding van het gevorderde bedrag van € 750,= billijk, vermeerderd met de wettelijke rente.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 750,= voor feit 2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dat het slachtoffer schade heeft geleden is mede het gevolg van gedragingen van de verdachte, nu hij medeplichtig was aan de overval door de medeverdachte te vervoeren van en naar de plaats van het delict. Hierdoor is er sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en de geleden schade. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de vergoeding van het gevorderde bedrag van € 750,= billijk, vermeerderd met de wettelijke rente.
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat verdachte een ander behulpzaam is geweest bij het plegen van het strafbare feit en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
De rechtbank zal ten aanzien van beide benadeelde partijen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [winkel] , [adres 2] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 48, 49, 57, 312, 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair onder 1 tenlastegelegde feit en het primair onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 meer subsidiair:medeplegen van opzetheling;
feit 2 subsidiair:medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 132 (honderdtweeëndertig) dagen, waarvan 120 (honderdtwintig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [winkel] , [adres 2] van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 STK Kassa (Omschrijving: _692016 onderdeel van kassalade, zilver)
Benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 2) van
€ 750,=, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 2), € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 2) van
€ 750,=, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] (feit 2), € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2022.
Mr. Skalonjic, mr. Van Nieuwkerk en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.