ECLI:NL:RBZWB:2022:4058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
02-280383-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, poging bedrijfsinbraak en diefstal met geweld

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, poging tot inbraak en diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. R. Wouters. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 8 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en omvatte onder andere het bedreigen van een persoon met een mes, het plegen van een poging tot inbraak in een café en het uitvoeren van een gewapende overval op een winkel.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de bedreiging van [naam 1] en de poging tot inbraak bij [naam café]. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting bij [naam hotel] en sprak hem vrij van dit feit. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot beroving van [naam 2].

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de recidivekans van de verdachte. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan een behandeling voor middelenproblematiek. De benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], ontvingen schadevergoedingen van €750,= elk voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-280383-21
vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 15 oktober 2021 samen met een ander [naam hotel] heeft opgelicht door daar te eten en drinken zonder te betalen;
op 16 oktober 2021 [naam 1] heeft bedreigd met een mes;
op 16 oktober 2021 samen met anderen door geweld en/of met bedreiging met geweld heeft geprobeerd de portemonnee en telefoon van [naam 2] te stelen;
op 16 oktober 2021 samen met anderen heeft geprobeerd in te breken bij [naam café] te Middelburg;
op 16 oktober 2021 samen met anderen een overval heeft gepleegd op [bedrijf 1] te Middelburg waarbij een kassalade met geld is meegenomen;
AD INFORMANDUM
6. op 16 oktober 2021 samen met anderen uit een bestelbus van [bedrijf 2] zes postpakketten heeft weggenomen;
7. op 12 oktober 2021 een koffiezetapparaat heeft gestolen bij de [bedrijf 3] in Middelburg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2, 4 en 5 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van de feiten 1, 4 en 5 kan het medeplegen met medeverdachte [medeverdachte 1] bewezen worden. Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, gelet op de handelingen die [medeverdachte 1] heeft verricht en het gehele verloop van de avond en nacht waarin zij samen hebben opgetrokken in hun zoektocht naar geld en drugs. Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 3, omdat er te weinig bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3, nu bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dat feit geheel ontbreekt.
Ten aanzien van feit 1 kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van hetgeen verdachte zelf heeft besteld. Feit 2 kan worden bewezen. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft feit 4. Feit 5 kan worden bewezen met uitzondering van het medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
In de avond, nacht en ochtend van 15 en 16 oktober 2021 zijn in de binnenstad van Middelburg en in Oost-Souburg meerdere strafbare feiten gepleegd ten aanzien waarvan de politie de betrokkenheid vermoedt van verdachte en (ten aanzien van een aantal van die feiten) medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte is in de avond van 15 oktober 2021 met [medeverdachte 1] opgetrokken. Zij zijn ’s nachts naar het huis van [naam 3] gegaan, waar later ook [medeverdachte 2] naar toe is gekomen. Zij hebben daar drugs gebruikt. Aan het eind van de nacht, op 16 oktober 2021, is verdachte daar als eerste vertrokken. Korte tijd later zijn ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daar samen vertrokken in de auto van [medeverdachte 2] . Zij hebben verdachte opgehaald en vervolgens zijn ze met zijn drieën in de ochtend op pad gegaan om geld en/of drugs te halen.
Feit 1(
eten en drinken zonder betalen bij [naam hotel])
Uit het dossier volgt dat verdachte en [medeverdachte 1] in de avond van 15 oktober 2022 eten en drank hebben genuttigd bij [naam hotel] te Middelburg en dat zij vervolgens zijn vertrokken zonder daarvoor te betalen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot (in dit geval) de afgifte van een goed.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat verdachte en [medeverdachte 1] zich op het moment van het bestellen van eten en drank (samen) bedrieglijk voor hebben gedaan als bonafide klanten die zouden betalen en daardoor (de medewerker van) [naam hotel] zouden hebben bewogen tot afgifte van dat eten en die drank. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij ervan uitging dat verdachte zou betalen en verdachte heeft verklaard dat het de bedoeling was geld te halen en terug te komen om te betalen. Op grond van het dossier kan daarom niet worden vastgesteld dat zij op het moment van bestellen van het eten en de drank al het oogmerk hadden om niet de betalen. Het enkele feit dat zij de volgende ochtend op zoek waren naar geld voor drugs, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte zich door het aannemen van een valse hoedanigheid heeft schuldig gemaakt aan oplichting. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit feit.
Feit 2(
bedreiging [naam 1])
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever [naam 1] met een mes is bedreigd door een man met een hoedje, die kort ervoor door getuige [getuige 1] is herkend als een van de personen die bij [naam hotel] had gegeten zonder te betalen. Zij heeft een foto gemaakt van de man, waarop de politie verdachte heeft herkend. Verdachte herkent zichzelf ook op deze foto.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend op hem af te lopen en daarbij een mes te trekken en aan [naam 1] te tonen.
Feit 3(
poging beroving [naam 2])
Uit het dossier volgt dat een onbekend gebleven persoon aangever [naam 2] op 16 oktober 2021 heeft geprobeerd te beroven onder bedreiging van een mes, waarbij die [naam 2] uiteindelijk ook is gestoken. Het dossier biedt onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Feit 4(poging inbraak [naam café] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 16 oktober 2021 omstreeks 07:40 uur een ruit is vernield van [naam café] aan de Stationsstraat te Middelburg en dat daar kort daarna door getuige [getuige 2] twee jongens zijn gezien: één op de binnenplaats van het café met een streepjes shirt met rood en blauw, een Marokkaans uiterlijk en glad haar, en één in het café met een Marokkaans uiterlijk en een lichtgrijs shirt aan. Beide jongens gingen weg toen getuige [getuige 2] naar hen gilde. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat er een papieren zak met daarop een druppel bloed is aangetroffen op de binnenplaats waar een van de mannen zou hebben gestaan. Dit bloed is onderzocht en blijkt te matchen met het DNA-profiel van verdachte (met een matchkans kleiner dan één op één miljard). Daarnaast is gebleken dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding in de ochtend van 16 oktober 2021 een rood/blauw gestreepte trui droeg en kort geschoren haar had. Tot slot volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte en [medeverdachte 1] om 07:35 uur uit de auto van [medeverdachte 2] zijn gestapt in de Stationsstraat in Middelburg.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat de persoon die op de binnenplaats is gezien verdachte betrof, nu hij zich kort voor het vernielen van de ruit in de nabije omgeving van [naam café] bevond, het signalement van verdachte ten tijde van zijn aanhouding overeenkomt met het signalement van de persoon op de binnenplaats en er aldaar bloed van hem is aangetroffen. Gelet op dat aangetroffen bloed, acht de rechtbank het aannemelijk dat het verdachte is geweest die de ruit heeft vernield. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het verbreken van glas een fors risico op snijwonden oplevert.
De rechtbank acht voorts bewezen dat de andere persoon die in het café is gezien [medeverdachte 1] betrof. De rechtbank acht onaannemelijk dat dit een ander persoon is geweest, gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte 1] kort voor het vernielen van de ruit samen met verdachte uit de auto van [medeverdachte 2] is gestapt en de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte 1] voordien samen (met [medeverdachte 2] ) op pad zijn gegaan en later in de ochtend ook telkens samen zijn geweest. Voor betrokkenheid van een andere persoon bij dit feit biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Dat het door getuige [getuige 2] gegeven signalement niet zou overeenkomen met het signalement van [medeverdachte 1] doet daar niet aan af, nu de betreffende persoon zich in het café bevond en voor de getuige dus moeilijker zichtbaar zal zijn geweest, en de getuige heeft verklaard dat het (verder) te snel ging voor een signalement.
De rechtbank is van oordeel dat het vernielen van een ruit en het vervolgens binnentreden van een café naar de uiterlijke verschijningsvorm is gericht op diefstal met braak. Daarbij komt dat uit het dossier volgt dat verdachte en [medeverdachte 1] zelf geen geld hadden en die nacht op pad waren om (geld voor) drugs te verkrijgen en dat van een ander motief niet is gebleken. Dat er geen goederen zijn weggenomen uit het café en geen spullen overhoop zijn gehaald doet daar niet aan af, nu de oorzaak daarvan vooral lijkt gelegen in de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte 1] zeer kort na het inbreken in het café zijn betrapt door getuige [getuige 2] en vervolgens zijn weggerend. Verder is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, nu de één de ruit heeft vernield en de ander het café is binnengetreden. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander een poging tot inbraak heeft gepleegd in [naam café] .
Feit 5(overval op [bedrijf 1] )
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de overval op [bedrijf 1] in Middelburg heeft gepleegd. Hij is met een koevoet, gewikkeld in een kledingstuk, [bedrijf 1] binnengegaan en heeft onder dreiging van geweld tegen de winkelmedewerkers gezegd dat zij de kassa open moesten maken en, toen dat niet gebeurde, de kassalade met geweld losgerukt en meegenomen.
Medeplegen?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake was van medeplegen tussen verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] .
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Daarbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het tenlastegelegde het volgende af.
[medeverdachte 2] heeft de auto bestuurd waarmee van en naar [bedrijf 1] is gereden. [medeverdachte 1] bevond zich ook in die auto en heeft “rijden, rijden!” geroepen toen verdachte terugkwam met de kassalade. Een van beiden heeft op dat moment het portier voor verdachte geopend. Daarnaast hebben beiden nadien geholpen met het dumpen van de kassalade in een sloot. Dit zijn gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht. Beide medeverdachten hebben verklaard dat zij niet wisten dat verdachte een overval ging plegen en ook verdachte zelf heeft verklaard dat het een impulsieve actie was waarover hij tegen de anderen niets heeft gezegd, zodat niet is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een intellectuele bijdrage aan het feit hebben geleverd. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de bijdrage van de medeverdachten van voldoende gewicht was om van medeplegen te kunnen spreken.
De omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte 1] eerder die ochtend samen een poging tot inbraak bij [naam café] hebben gepleegd en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wetenschap hebben gehad van de door verdachte gepleegde diefstal van postpakketten en daarbij (als heler) betrokken zijn geweest is op zichzelf en ook niet in samenhang met de hiervoor genoemde handelingen van de medeverdachten, onvoldoende redengevend voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de overval op [bedrijf 1] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de medeverdachten aan de overval is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 16 oktober 2021 te Middelburg [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend op die [naam 1] af te lopen en daarbij een mes te trekken en te tonen aan die [naam 1] ;
4
op 16 oktober 2021 te Middelburg tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van hun gading dat/die aan [naam 4] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met een auto naar [naam café] gelegen aan de Stationsstraat zijn gereden en aldaar naar de achterzijde van dat café zijn gelopen en vervolgens aldaar een ruit van dat café hebben vernield en het café zijn binnen geklommen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5
op 16 oktober 2021 te Middelburg een kassalade met ongeveer 700 euro die aan winkel [bedrijf 1]
en/of [naam 5] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met een breekijzer, gerold in een kledingstuk, voornoemde winkel binnen te gaan en tegen die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] meermalen (dreigend) te zeggen "kassa open" en vervolgens meermalen te slaan op die kassa en die kassa los te rukken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 35 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht. Bij de eis is rekening gehouden met het strafblad van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden zoals die naar voren komen in het reclasseringsrapport. De ad informandum toegevoegde feiten kunnen worden meegenomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een gevangenisstraf waarbij 9 maanden onvoorwaardelijk en 9 maanden voorwaardelijk worden opgelegd, althans een andere gevangenisstraf waarvan de voorwaardelijke duur gelijk is aan de onvoorwaardelijke duur van de straf. Bepleit wordt om geen voorwaardelijke straf op te leggen die korter is dan een derde van de totale straf, omdat in dat geval deelname aan een penitentiair programma niet mogelijk is. Verzocht wordt rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die naar voren komen in het reclasseringsrapport. Verdachte is bereid de geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven. De ad informandum toegevoegde feiten kunnen worden meegenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een winkel waar twee personen aanwezig waren. Bij de overval heeft hij een koevoet als wapen meegenomen en de slachtoffers onder dreigende taal gesommeerd de kassalade te openen en toen dat niet lukte, de kassalade met geweld losgerukt en meegenomen. Het spreekt voor zich dat een dergelijke overval voor de slachtoffers een traumatische ervaring moet zijn geweest. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de slachtoffers ter zitting. Zij hebben lange tijd last ondervonden van hetgeen hen is overkomen. Verdachte heeft kennelijk onvoldoende stilgestaan bij deze gevolgen voor de slachtoffers. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van een persoon die hem aansprak op het niet betalen van een rekening. Daarbij heeft hij een mes gebruikt, hetgeen beangstigend moet zijn geweest voor het slachtoffer. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in vereniging en twee diefstallen. Met deze vermogensdelicten heeft verdachte schade en overlast veroorzaakt voor de betreffende slachtoffers en blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Hij heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin om zodoende in zijn verslaving te kunnen voorzien.
Op één diefstal na hebben alle strafbare feiten plaatsgevonden in dezelfde nacht en daaropvolgende ochtend, waardoor verdachte samen met de medeverdachten een spoor van strafbaar gedrag heeft achtergelaten in Middelburg en Oost-Souburg en ook voor onrust in de maatschappij in het algemeen heeft gezorgd. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- 16 oktober 2021, Oost-Souburg, diefstal;
- 12 oktober 2021, Middelburg, diefstal.
Ten aanzien van de diefstal in Oost-Souburg zal de rechtbank het feit meenemen als diefstal zonder medeplegen. Hoewel medeplegen wel als zodanig op de tenlastelegging is vermeld, bevat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De meest recente veroordeling dateert uit 2019 en betreft een winkeldiefstal.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 5 juli 2022. Hieruit volgt dat er bij verdachte sprake is van middelenproblematiek. Daarnaast zijn er zorgen over zijn functioneren en zijn sociaal netwerk. Verdachte heeft tot op heden in wisselende periodes in zijn leven geen stabiel bestaan gehad. Er is sprake geweest van gokgedrag en de laatste jaren is hij verzand in alcohol- en cocaïnegebruik, waarvoor hij in 2020 klinisch opgenomen is geweest. In de tweede helft van 2021 had hij een terugval. Verdachte heeft geen huisvesting en er is sprake van een schuld. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft gezegd zijn leven anders in te willen richten. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en de hoeveelheid van de feiten, een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij de bepaling van de duur van die straf houdt de rechtbank rekening met de landelijk geldende oriëntatiepunten voor straftoemeting, de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd en de strafverzwarende omstandigheden dat verdachte bij feit 2 gebruik heeft gemaakt van een mes en bij feit 5 van een koevoet. Nu de rechtbank minder bewezen verklaart dan waar de officier van justitie bij zijn eis van is uitgegaan, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. Verder weegt de rechtbank bij haar oordeel mee dat verdachte gemotiveerd lijkt om zijn leven anders in te richten en dat hij bereid is zich aan bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht te houden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het opleggen van bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht mogelijk te maken. De rechtbank zal bij de voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden opleggen, teneinde het risico op recidive te beperken.
De rechtbank ziet in de mogelijkheid tot deelname aan een penitentiair programma geen aanleiding om een groter deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, omdat de ernst en hoeveelheid van de feiten geen lager onvoorwaardelijke strafdeel rechtvaardigt. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om de gevangenisstraf geheel onvoorwaardelijk op te leggen, omdat zij – zoals hiervoor reeds overwogen – een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk acht.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een diefstal met geweld. Gelet op de conclusie van de reclassering omtrent het recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 750,= voor feit 5. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de vergoeding van het gevorderde bedrag van € 750,= billijk, vermeerderd met de wettelijke rente.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 750,= voor feit 5. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde voldoende met concrete gegevens onderbouwd dat zij ernstige nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank de vergoeding van het gevorderde bedrag van € 750,= billijk, vermeerderd met de wettelijke rente. .
Hoofdelijkheid en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank stelt vast dat naast verdachte ook een medeverdachte als medeplichtige verantwoordelijk is voor het strafbare feit en dat maakt dat zij naar burgerlijk recht beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
De rechtbank zal ten aanzien van beide benadeelde partijen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende, te weten [bedrijf 1] , [adres] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 5:Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden, waarvan 6 (zes) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich zal melden bij reclassering zo lang en zo frequent als deze dit nodig acht, waarbij de reclassering contact met betrokkene zal opnemen voor de eerste afspraak en waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, waaronder ook valt het meewerken aan huisbezoeken. Verdachte is ervoor verantwoordelijk om telefonisch en per post bereikbaar te zijn en de reclassering controleert de behandelvoortgang en woont evaluaties bij.
* zich laat behandelen om zijn zelfinzicht en eigenwaarde te vergroten en zijn emoties beter
te beheersen, hetgeen kan plaatsvinden bij een forensische polikliniek, waarbij de reclassering kan bepalen welke dit wordt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Het laten verrichten van een IQ-test of een persoonlijkheidsonderzoek kan een onderdeel van de behandeling zijn.
* verblijft in een woning van Stichting Exodus of een soortgelijke instelling voor
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld
* werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik
beter in beeld te krijgen en zo mogelijk te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [bedrijf 1] , [adres] van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 12,5 EUR (Omschrijving: G2387702);
* 450 EUR (Omschrijving: G2387701);
Benadeelde partijen
[benadeelde partij 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 5) van
€ 750,=, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] (feit 5), € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[benadeelde partij 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feit 5) van
€ 750,=, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] (feit 5), € 750,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 oktober 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 juli 2022.
Mr. Skalonjic, mr. Van Nieuwkerk en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.