In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die bestuurlijke boetes had opgelegd op grond van de Meststoffenwet (Msw) voor het jaar 2016. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting in Middelburg op 26 augustus 2021, waarbij de gemachtigde van eiseres en twee vennoten aanwezig waren. De minister werd vertegenwoordigd door mr. A.H. Spriensma-Heringa en inspecteurs van de NVWA. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 22 november 2021 overwogen dat de door eiseres opgegeven fosfaat- en stikstofgehaltes onaannemelijk waren en dat de minister de vracht ten onrechte buiten beschouwing had gelaten. De minister kreeg de kans om de berekening of schatting van de werkelijke situatie te herzien.
Op 24 december 2021 reageerde de minister, maar de rechtbank oordeelde dat de minister niet voldeed aan de opdracht om de boete te herberekenen. De rechtbank concludeerde dat de minister een andere grond voor de boete had aangevoerd, wat in strijd was met de beginselen van een goede procesorde. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de minister onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de bestuurlijke boetes mocht opleggen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verlaagde de boetes van € 43.948,90 naar € 600,-. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres.
De uitspraak is gedaan op 22 juli 2022 door de meervoudige kamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant en openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.