ECLI:NL:RBZWB:2022:3982

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes Meststoffenwet en herberekening door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die bestuurlijke boetes had opgelegd op grond van de Meststoffenwet (Msw) voor het jaar 2016. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting in Middelburg op 26 augustus 2021, waarbij de gemachtigde van eiseres en twee vennoten aanwezig waren. De minister werd vertegenwoordigd door mr. A.H. Spriensma-Heringa en inspecteurs van de NVWA. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 22 november 2021 overwogen dat de door eiseres opgegeven fosfaat- en stikstofgehaltes onaannemelijk waren en dat de minister de vracht ten onrechte buiten beschouwing had gelaten. De minister kreeg de kans om de berekening of schatting van de werkelijke situatie te herzien.

Op 24 december 2021 reageerde de minister, maar de rechtbank oordeelde dat de minister niet voldeed aan de opdracht om de boete te herberekenen. De rechtbank concludeerde dat de minister een andere grond voor de boete had aangevoerd, wat in strijd was met de beginselen van een goede procesorde. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de minister onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de bestuurlijke boetes mocht opleggen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verlaagde de boetes van € 43.948,90 naar € 600,-. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

De uitspraak is gedaan op 22 juli 2022 door de meervoudige kamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant en openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6838 WET

einduitspraak van 22 juli 2022 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland),verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 29 april 2020 (bestreden besluit) van de minister over het opleggen van bestuurlijke boetes over het jaar 2016 op grond van de Meststoffenwet (Msw).
Het beroep is behandeld op zitting in Middelburg op 26 augustus 2021. Namens eiseres waren de gemachtigde en de beide vennoten [naam vennoot 1] en [naam vennoot 2] aanwezig. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Spriensma-Heringa, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en [naam vertegenwoordiger 1] en
[naam vertegenwoordiger 2] , beide inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
In een tussenuitspraak van 22 november 2021 heeft de rechtbank overwogen dat de door eiseres opgegeven fosfaat- en stikstofgehaltes en het percentage droge stof ten aanzien van de afvoer van dierlijke meststoffen op 15 december 2016 onaannemelijk zijn. De rechtbank heeft in aanvulling daarop overwogen dat de minister de vracht ten onrechte in zijn geheel buiten beschouwing heeft gelaten, omdat een redelijke uitleg van artikel 3, eerste lid, van de Msw met zich meebrengt dat na het wegdenken van de schijnconstructie wordt vastgesteld wat de werkelijke situatie is, of – indien exacte vaststelling niet (meer) mogelijk is – een beredeneerde schatting wordt gemaakt van deze werkelijkheid. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om alsnog die berekening of schatting uit te voeren en te motiveren of ook na deze herberekening de conclusie blijft dat eiseres de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm heeft overschreden en dat eiseres ook dan niet heeft voldaan aan de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde Groei Melkveehouderij.
Op 24 december 2021 heeft de minister gereageerd op de tussenuitspraak. Eiseres heeft daar weer op gereageerd op 21 maart 2022.
De rechtbank heeft op 20 april 2022 bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft de termijn van het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 22 november 2021.
Buiten beschouwing laten van de vracht van 15 december 2016
2.1
In de reactie van 24 december 2021 schrijft de minister dat aan de bedrijfsvoering van eiseres in 2018 ten opzichte van 2016 geen wijzigingen zijn doorgevoerd, waardoor de gehalten fosfaat en stikstof vanuit de in 2018 op het bedrijf van eiseres aangetroffen gescheiden mest zich voor herberekening van de opgelegde boete voor het overschrijden van de gebruiksnormen lenen. Die herberekening leidt alsnog tot een overschrijding van de gebruiksnormen, maar wel tot een lager boetebedrag van € 80.634,- in plaats van € 83.411,50. Verweerder heeft daar aan toegevoegd dat bij de afvoer van de betreffende vracht geen sprake meer is van ‘verwerken’ en dat de boete die is opgelegd voor het overtreden van de mestverwerkingsplicht(en) daarom niet kan worden bijgesteld.
2.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank. De minister stelt dat de gehalten fosfaat en stikstof vanuit de in 2018 op het bedrijf aangetroffen gescheiden mest zich lenen voor herberekening van de boete voor het overschrijden van de gebruiksnormen. Echter, uit de overgelegde herberekening blijkt niet (duidelijk) dat de fosfaat en stikstof gehalten uit 2018 in die herberekening zijn meegenomen. Ook blijkt niet wat dit volgens de minister voor consequenties heeft voor de opgelegde boetes. In plaats daarvan heeft de minister – zo begrijpt de rechtbank de reactie van 24 december 2021 – zich thans op het standpunt gesteld dat geen sprake was van verwerken en dat de boete daarom niet wordt bijgesteld en ongewijzigd blijft. Daarmee heeft de minister een andere grond (een andere overtreding) aan de opgelegde boete ten grondslag gelegd. Immers, in plaats van eiseres te verwijten dat mest met onaannemelijk hoge gehaltes stikstof, fosfaat en droge stof is afgevoerd, verwijt de minister eiseres thans dat bij de afvoer geen sprake is van ‘verwerken’. De rechtbank acht dit in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Hoewel eiseres hierop nog heeft kunnen reageren, is de rechtbank van oordeel dat de minister aan de opgelegde boete niet pas na een tussenbeslissing van de rechtbank een andere grond ten grondslag kan leggen.
2.3
Gelet op het voorgaande heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank nog steeds onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om bestuurlijke boetes van € 39.205,75, € 2.227,50 en € 1.915,65 op te leggen voor overtreding van overschrijdingen van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm en het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht en de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde Groei Melkveehouderij. Dit betekent dat deze boetes niet in stand kunnen blijven en alleen de administratieve boetes vanwege het niet naar waarheid bijhouden van een inzichtelijke administratie en het niet naar waarheid verstrekken van de AGL-gegevens van in totaal € 600,00 in stand blijven.
3.
Conclusie
3.1
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het boetebedrag de verminderen van € 43.948,90 naar € 600,-.
3.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
3.3
De rechtbank zal de minister veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • vermindert de hoogte van de opgelegde bestuurlijke boetes tot 600,-
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze einduitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. L.P. Hertsig en mr. drs. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 22 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze tussenuitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.