In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de ontkenning van het vaderschap en de vaststelling van het vaderschap. De moeder, die de Eritrese nationaliteit heeft, verzocht de rechtbank om de ontkenning van het vaderschap van haar ex-echtgenoot, [de heer A], over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder was gehuwd met [de heer A] op [huwelijksdatum] in Eritrea, maar de echtscheiding werd uitgesproken op 19 januari 2021. Sinds 2016 heeft de moeder geen contact meer gehad met [de heer A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen in Nederland zijn geboren en dat hun gewone verblijfplaats in Nederland is. Hierdoor is het Nederlandse recht van toepassing op de ontkenning van het vaderschap.
De rechtbank heeft de bijzondere curator, mr. D.J.A. Burlet, benoemd om de belangen van de minderjarigen te behartigen. De bijzondere curator heeft in haar verslag aangegeven dat het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de heer A] kan worden toegewezen, aangezien hij niet de biologische vader van de kinderen is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en [de heer B], die ook de Eritrese nationaliteit heeft, de biologische ouders zijn van de minderjarigen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [de heer A] toegewezen en het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van [de heer B] afgewezen, omdat dit verzoek was ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling.