Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd gekregen voor het jaar 2014, waarbij de inspecteur een belastbaar bedrag van € 124.985 had vastgesteld. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd tot € 66.638, maar de belanghebbende ging hiertegen in beroep. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 26 april 2022 gehouden, waar partijen overeenstemming bereikten over een compromis, maar de vaststellingsovereenkomst werd niet ingediend. De rechtbank heeft vervolgens stukken ontvangen van belanghebbende, maar deze zijn buiten beschouwing gelaten omdat er geen vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de pensioenvoorziening van de belanghebbende. De inspecteur had de pensioenvoorziening vastgesteld op € 9.750, terwijl de belanghebbende een hogere voorziening claimde. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet in strijd met het motiveringsbeginsel had gehandeld en dat de pensioenvoorziening correct was vastgesteld volgens de geldende wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de pensioenvoorziening onjuist was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.