ECLI:NL:RBZWB:2022:3934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
02-073105-22, 02-329875-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel aan zeer actieve veelpleger na beschadiging van auto

Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de beschadiging van een auto. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in P.I. Vught, werd bijgestaan door raadsman mr. P. van de Kerkhof. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging betrof de vernieling van een auto, waarbij de verdachte op 24 maart 2022 in Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk schade heeft toegebracht aan een Renault Kangoo, die toebehoorde aan een benadeelde partij.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het tenlastegelegde feit, mede op basis van zijn bekennende verklaring en de aangifte van de benadeelde partij. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn status als zeer actieve veelpleger. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om de behandeling aan te houden voor onderzoek naar alternatieven, omdat eerdere interventies geen effect hadden gehad op het gedrag van de verdachte.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 55,- toegewezen, omdat de schade voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de samenleving te beschermen tegen de recidive van de verdachte, die eerder al meerdere keren was veroordeeld voor misdrijven. De rechtbank concludeerde dat er geen andere mogelijkheden waren om gedragsverandering te bewerkstelligen, en dat de ISD-maatregel de enige optie was om de verdachte te begeleiden naar een stabiele levenssituatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-073105-22, 02-329875-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd in P.I. Vught
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling van een auto.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 5 juli 2022 en bij de politie; [1]
- de aangifte van [naam] [2]
- het proces-verbaal van bevindingen over de schade. [3]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 maart 2022 te Tilburg
opzettelijk en wederrechtelijk een auto (merk: Renault, type: Kangoo, kenteken:
[kenteken] die geheel aan [naam] toebehoorde heeft beschadigd
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Verdachte voldoet aan de formele vereisten van artikel 38m Sr. Verdachte kan worden aangemerkt als een zeer actieve veelpleger. Eerdere interventies hebben geen invloed gehad op het gedrag van verdachte en hebben niet geleid tot een stabiele levenssituatie. Met de maatregel wordt de samenleving twee jaar lang beschermd tegen recidive van verdachte. Ook kan aan de problematiek van verdachte worden gewerkt. De maatregel is dan ook wenselijk en noodzakelijk, voor zowel verdachte als voor de samenleving.
Gelet op het reclasseringsrapport en de toelichting van de deskundige ter zitting is duidelijk dat andere mogelijkheden veelvuldig zijn bekeken en niet passend worden geacht waardoor het aanhoudingsverzoek van de verdediging moet worden afgewezen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat door de verstandelijke beperkingen van verdachte de ISD-maatregel gedoemd is te mislukken. Mede gelet daarop en het ultimum remedium karakter van de ISD-maatregel, wordt primair om aanhouding van de behandeling van de zaak verzocht, teneinde andere mogelijkheden om de gedragsverandering te bewerkstelligen te onderzoeken, zoals de rechterlijke machtiging in het kader van de Wet zorg en dwang of een langdurige klinische opname. Indien de ISD-maatregel toch wordt opgelegd, wordt verzocht om het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel. Dit omdat de kans groot is dat het door de verstandelijke beperkingen van verdachte neerkomt op feitelijk twee jaar detentie. Dit is onwenselijk. Ook wordt in dat geval verzocht een tussentijdse toets te gelasten, zodat de voortgang van de ISD-maatregel kan worden bekeken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van een auto. Hij heeft verklaard dat hij de auto heeft bekrast omdat hij zijn tas terug wilde hebben (van de politie) en hij zijn tas niet terugkreeg. Dit betreft een hinderlijk feit en het veroorzaakt schade en overlast voor de benadeelde partij. Daarnaast getuigt het van een ernstig gebrek aan respect voor de eigendommen van andere mensen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 juni 2022 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt naar voren dat verdachte volgens het Zorg- en Veiligheidshuis Midden-Brabant een zeer actieve veelpleger is en hij voldoet aan de juridische criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Er is sprake van een delictpatroon dat zich kenmerkt door vermogens- en geweldsdelicten, in combinatie met middelengebruik. Dit delictpatroon in combinatie met het ontbreken aan stabiliteit op vrijwel alle leefgebieden, maakt dat de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. De kans op onttrekking aan de voorwaarden wordt eveneens ingeschat als hoog. De afgelopen jaren is veelvuldig hulpverlening ingezet, maar dit heeft tot op heden niet geleid tot gedragsverandering ofwel het voorkomen van recidive. Verdachte is gebaat bij langdurige intensieve en gestructureerde zorg die aansluit bij zijn verstandelijke beperking. Een forensisch ambulant dan wel klinisch behandeltraject wordt niet haalbaar geacht, gelet op de verstandelijke vermogens en beperkte motivatie van verdachte. Gedragsverandering is enkel haalbaar wanneer dit in een drang- en dwangkader plaatsvindt, waarbij bij het niet slagen van het traject of bij een terugval het mogelijk is om verdachte tijdelijk terug te plaatsen in de P.I., teneinde, indien nodig, een andere passende plek te onderzoeken. Gelet hierop adviseert de reclassering oplegging van een ISD-maatregel, omdat het ISD-traject hierin kan voorzien.
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. De rechtbank stelt vast dat aan die eisen wordt voldaan. Immers voor het door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. Het onderhavige feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) voldaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte veelvuldig recidiveert. De rechtbank ziet dat in ieder geval zijn licht verstandelijke beperking en zijn alcoholverslaving hierbij een rol spelen. Daarnaast heeft verdachte geen ziekte-inzicht en probleembesef. De vraag is of er – anders dan de ISD-maatregel – nog mogelijkheden zijn om gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen om zo de recidive te beperken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eerdere (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, justitiële maatregelen en hulpverleningstrajecten niet tot dat resultaat hebben geleid. Verdachte heeft meerdere kansen gehad, maar heeft deze niet benut. Dat is voor de rechtbank een teken dat het verdachte in vrijheid - in het kader van een voorwaardelijke straf of langdurige klinische opname - niet zal lukken om tot gedragsverandering te komen. Duidelijk is geworden dat een stevigere stok achter de deur noodzakelijk is, zoals de mogelijkheid tot terugplaatsing in de P.I. bij een terugval in middelengebruik of delictgedrag. De Wet zorg en dwang kan daardoor evenmin een alternatief zijn, nu ook hierin het principe van voornoemde stok achter de deur ontbreekt. Bovendien ontbreekt daarin het op recidivebeperking gerichte forensisch kader. De deskundige heeft ter zitting ook toegelicht dat alternatieven zijn overwogen en onderzocht, maar dat daarin geen mogelijkheden meer worden gezien om gedragsverandering bij verdachte te bereiken. De beperkingen van verdachte staan in de weg aan deze alternatieven en maken het gevaar op onttrekking te groot. Het aanhoudingsverzoek van de verdediging om alternatieven te onderzoeken wijst de rechtbank dan ook af.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van de maatregel voor plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook wenselijk en noodzakelijk. Gelet op de duur van de ISD-maatregel kan daarmee worden getracht te komen tot gedragsverandering van verdachte met als doel recidivevermindering en kan ook worden geprobeerd verdachte toe te leiden naar een bij zijn verstandelijke vermogens passende woonvorm.
Voor wat betreft het verzoek van de verdediging tot verrekening van het voorarrest met de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank dat de ISD-maatregel doorgaans voor twee jaar wordt opgelegd, vanwege de tijd die nodig is voor een effectief verloop van de maatregel. De rechtbank concludeert dat uit het reclasseringsadvies en hetgeen ter zitting is besproken geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen voor het oordeel dat met een kortere duur van de maatregel kan worden volstaan. Daarom wordt de tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank op dit moment evenmin aanleiding om een tussentijds toets moment te bepalen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 55,- wegens materiële schade (krassen op zijn auto).
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar, nu de schade is onderbouwd met een factuur van een autoschadeherstelbedrijf. Hieruit volgt dat de schade € 55,- bedraagt.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding van € 55,- dan ook toewijzen.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van één maand gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 9 december 2021 met parketnummer 02-329875-21 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat indien door de rechtbank een ISD-maatregel wordt opgelegd, het vorderen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet opportuun is en de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden afgewezen.
De verdediging heeft ook afwijzing van de vordering bepleit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van deze vordering echter niet opportuun vanwege het feit dat zij aan hem de ISD-maatregel oplegt, die twee jaar in beslag zal nemen. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] van € 55,- wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam] , € 55,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling één dag gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. D.M.I.C. Schijns, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M. de Jonge en mr. S.B.H. van Overveld, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2022.
Mr. P.A.M. Wijffels is niet in de gelegenheid om deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een pagina uit het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant, districtsrecherche Hart van Brabant, uit het dossier met registratienummer PL2000-2022074945, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, hierna het eindproces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam] , d.d. 24 maart 2022, eindproces-verbaal p. 3.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 7.