Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van haar echtgenoot. De zaak werd behandeld in Breda onder parketnummer 02-345090-21. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, stelde dat de verdachte haar echtgenoot met een kurkentrekker en een hakmes had aangevallen. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, betwistte de beschuldigingen en pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 25 december 2021 een geweldsincident heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte en haar echtgenoot. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte haar echtgenoot daadwerkelijk had geraakt met de kurkentrekker of het hakmes. De verklaringen van de echtgenoot gaven aan dat hij geen letsel had opgelopen, wat cruciaal was voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet voldeden aan de criteria voor poging zware mishandeling of mishandeling, omdat er geen bewijs was van opzet of van het toebrengen van letsel.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. G.M.J. Kok als voorzitter, en de rechters P.A.M. Wijffels en D.M.I.C. Schijns. De uitspraak vond plaats in het openbaar, waarbij de griffiers mr. M. de Jonge en mr. S.B.H. van Overveld aanwezig waren. Mr. Wijffels was niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.