ECLI:NL:RBZWB:2022:3932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
02-345090-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging zware mishandeling en mishandeling van echtgenoot na geweldsincident

Op 19 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van haar echtgenoot. De zaak werd behandeld in Breda onder parketnummer 02-345090-21. De officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, stelde dat de verdachte haar echtgenoot met een kurkentrekker en een hakmes had aangevallen. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, betwistte de beschuldigingen en pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was voor de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 25 december 2021 een geweldsincident heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte en haar echtgenoot. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte haar echtgenoot daadwerkelijk had geraakt met de kurkentrekker of het hakmes. De verklaringen van de echtgenoot gaven aan dat hij geen letsel had opgelopen, wat cruciaal was voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte niet voldeden aan de criteria voor poging zware mishandeling of mishandeling, omdat er geen bewijs was van opzet of van het toebrengen van letsel.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. G.M.J. Kok als voorzitter, en de rechters P.A.M. Wijffels en D.M.I.C. Schijns. De uitspraak vond plaats in het openbaar, waarbij de griffiers mr. M. de Jonge en mr. S.B.H. van Overveld aanwezig waren. Mr. Wijffels was niet in de gelegenheid om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-345090-21
vonnis van de meervoudige kamer van 19 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 juli 2022 waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van haar echtgenoot.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie constateert op grond van de bewijsmiddelen in het dossier dat verdachte haar echtgenoot met een kurkentrekker in/tegen de nek en het hoofd/het lichaam
heeft gestoken en met een geheven hakmes op hem is afgerend om hem daarmee te slaan. Door met een scherp voorwerp als een kurkentrekker, op deze onbehouwen wijze en op deze plaatsen te steken, aanvaardt men de aanmerkelijke kans dat dit zwaar lichamelijk letsel teweeg brengt. Daarmee is het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Met het heffen van het hakmes en het vervolgens gelijktijdig rennen richting haar echtgenoot, is nog geen sprake van een begin van uitvoering van zware mishandeling. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan dus niet bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde omdat het steken met een kurkentrekker geen zwaar lichamelijk letsel oplevert. Gelet op het feit dat verdachte met het mes is gestruikeld waarop het mes van haar is afgepakt, is er evenmin bewijs voor een poging zware mishandeling met dit mes.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat er op 25 december 2021 in de woning van verdachte en haar echtgenoot aan de [straat] te Tilburg een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij door hen over en weer gewelddadige gedragingen zijn gepleegd.
Voor wat betreft de gedragingen van verdachte stelt de rechtbank vast dat zij in de richting van haar echtgenoot stekende bewegingen heeft gemaakt met een kurkentrekker. Ook is zij met een hakmes op haar echtgenoot afgerend, maar onderweg gestruikeld over haar dochter waarna het hakmes van haar is afgepakt.
Primair: poging zware mishandeling
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde dient te worden vastgesteld dat verdachte met de door haar gepleegde gedragingen het opzet had, al dan niet in voorwaardelijke vorm, om haar echtgenoot zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarvoor is onder meer van belang de kracht waarmee is gestoken, het voorwerp waarmee is gestoken en de plaats(en) waar het slachtoffer is geraakt.
Over dat laatste constateert de rechtbank op grond van het dossier dat de echtgenoot van verdachte heeft verklaard dat hij geen letsel had. Ook overigens blijkt uit het dossier niet dat de echtgenoot van verdachte letsel had. De rechtbank leidt daaruit dan ook af dat verdachte hem met de kurkentrekker niet heeft geraakt. Gezien de bewoordingen van de tenlastelegging moet de rechtbank om een poging zware mishandeling bewezen te kunnen verklaren, kunnen bewijzen dat verdachte haar echtgenoot met een hakmes en/of met een kurkentrekker op/tegen het lichaam heeft geslagen, gestoten of gestoken. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte haar echtgenoot met de kurkentrekker heeft geraakt en dus ook niet dat verdachte haar echtgenoot op plaatsen van het lichaam heeft geraakt waar potentieel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel aanwezig was, kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen.
Hetzelfde geldt voor het slaan met het hakmes. Over het hakmes constateert de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte haar echtgenoot met het hakmes op het lichaam heeft geslagen, zoals ten laste is gelegd. Uit de bewijsmiddelen kan slechts worden afgeleid dat verdachte met het hakmes in haar opgeheven hand op haar echtgenoot is afgerend. Echter, in de tenlastelegging is deze gedraging niet opgenomen, zodat de vraag of deze gedraging een begin van uitvoering van een poging zware mishandeling oplevert, niet aan de orde is. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat deze gedraging in elk geval als een bedreiging zou kunnen worden gekwalificeerd, maar dat is niet tenlastegelegd.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij spreekt verdachte daarom daarvan vrij.
Subsidiair: mishandeling
Ook voor de mishandeling geldt dat niet kan worden bewezen dat verdachte met een hakmes en/of een kurkentrekker op het lichaam van haar echtgenoot heeft geslagen of gestoken. Bovendien is voor een bewezenverklaring van mishandeling pijn en/of letsel vereist en ook daarvan niet is gebleken bij de echtgenoot van verdachte. Daarom kan evenmin tot een bewezenverklaring worden gekomen van het subsidiair tenlastegelegde. Ook daarvan spreekt de rechtbank verdachte vrij.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, P.A.M. Wijffels en mr. D.M.I.C. Schijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge en mr. S.B.H. van Overveld, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 juli 2022.
Mr. Wijffels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.