In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een WIA-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze per 10 november 2020, met als argument dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was ten opzichte van een eerdere beoordeling op 22 februari 2016. Eiser had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was per 22 februari 2016 ingetrokken. Het UWV had op 29 april 2021 een primair besluit genomen om de uitkering te weigeren, en dit werd in een bestreden besluit op 17 december 2021 bevestigd.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen. Eiser stelde dat zijn medische toestand was verslechterd en dat hij recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank concludeert echter dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was. De verzekeringsartsen hadden voldoende informatie om tot hun oordeel te komen, en de rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan hun bevindingen. Eiser had geen nieuwe objectieve medische feiten aangedragen die de conclusie van de verzekeringsartsen konden weerleggen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.