ECLI:NL:RBZWB:2022:3922

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21_3513
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het UWV heeft met het besluit van 16 maart 2021 de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 18 maart 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door het UWV ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2022 ter zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De beoordeling is gebaseerd op rapporten van een Sociaal Medisch Verpleegkundige en een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV. Eiser heeft verschillende medische klachten aangevoerd, waaronder rusteloze benen en vermoeidheid, maar de rechtbank concludeert dat deze klachten niet leiden tot een ongeschiktheid voor zijn werk als administrateur.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het medisch oordeel van het UWV zorgvuldig gewogen, maar ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. De rechtbank concludeert dat het UWV de ZW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd per 18 maart 2021. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding of griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3513 ZW

uitspraak van 18 juli 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 16 maart 2021 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 18 maart 2021.
Met het bestreden besluit van 5 juli 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en [naam vertegenwoordiger] als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 18 maart 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als administrateur tot 1 april 2019. Hierna heeft het UWV bij besluit van 26 april 2019 eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend per 1 april 2019 tot maximaal 31 maart 2021. Eiser heeft zich per 25 januari 2021 ziek gemeld vanuit de WW vanwege vermoeidheidsklachten.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als administrateur als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een Sociaal Medisch Verpleegkundige (SMV) onder controle en verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
SMV [naam sociaal medisch verpleegkundige] heeft eiser gesproken op het telefonisch spreekuur van 4 maart en 11 maart 2021 en het dossier van eiser bestudeerd. Dit heeft geleid tot telefonisch contact tussen de verzekeringsarts en eiser. In haar rapportage van 11 maart 2021 heeft de SMV gesteld dat het aannemelijk is dat eiser enige beperkingen heeft in zijn functioneren, maar desondanks geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid. Zij ziet geen medische redenen voor het toekennen van beperkingen op het gebied van de aandacht en de concentratie. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] vermeldt in die rapportage naar aanleiding van het telefonisch overleg met eiser op 11 maart 2021 dat is gebleken dat de aantekeningen van de SMV een correcte weergave zijn van de onderbouwing van eisers claim. Vervolgens heeft zij met eiser besproken dat de verzekeringsarts op grond van de bevindingen van de SMV tot dezelfde conclusie is gekomen, namelijk dat eiser met ingang van 18 maart 2021 geschikt wordt bevonden voor de maatgevende arbeid, zodat de ziekmelding met ingang van die datum wordt beëindigd door de verzekeringsarts.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier van eiser bestudeerd en eiser gesproken en medisch onderzocht op de hoorzitting van 2 juli 2021.
In zijn rapportage van 2 juli 2021 stelt [naam verzekeringsarts b&b] dat eisers klachten sinds de ziekmelding niet zijn veranderd, maar dat dit niet betekent dat eiser ongeschikt is voor het eigen werk. Het verhoogd CK in het bloed, wat hiervan ook de oorzaak moge zijn, leidt bij eiser niet tot klachten en kan daarop niet leiden tot een beperking voor het eigen, fysiek licht, zittend werk.
De verzekeringsarts b&b stelt dat eiser omstreeks 2018 last kreeg van rusteloze benen en vermoeidheid, aan de hand waarvan de huisarts de diagnose RLS stelde en ropinirol voorschreef. Door dit medicijn verbeterde de slaap niet noemenswaardig. Het afwachtende beleid van de huisarts (geen verdere onderzoeken, geen doorverwijzing naar de neuroloog) en van eiser zelf, doen [naam verzekeringsarts b&b] vermoeden dat een acceptabele situatie is ontstaan, die althans ernstige slaapproblemen en ernstige hinder overdag niet aannemelijk maakt.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] vindt hiervan bevestiging bij het eigen onderzoek. Dat eiser rusteloze benen heeft wordt niet betwist, maar de gevolgen ervan zijn niet geobjectiveerd: hij maakt vanaf 10 uur een frisse, vitale, alerte indruk; tekenen van vermoeidheid, een wegzakkende concentratie of geheugentekorten worden niet waargenomen. De afwezigheid van merkbare of zichtbare cognitieve en energetische tekorten komt overeen met de adequatie van zijn dagelijks leven, waarin eiser het huishouden en taken als bewindvoerder doet en (als vrijwilliger) belastingaangiftes voor anderen verzorgt, een avond in de week biljart, en een middagdutje slechts enkele keren per week plaatsvindt. Deze vermogens duiden volgens [naam verzekeringsarts b&b] op voldoende focus, oplettendheid/nauwkeurigheid en energie om zijn administratieve taken, benodigd in het eigen werk, voor 40 uur per week te kunnen uitvoeren.
Hij stelt dan ook dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel niet wijzigt naar aanleiding van het in bezwaar aangevoerde.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het rapport van de verzekeringsarts b&b is gebaseerd op een persoonlijk onderhoud van een half uur en is geschreven vanuit telefonische contacten tijdens de ziekmelding. Verder stelt eiser dat onjuiste aannames zijn gedaan (bij voorbeeld dat CK waarden geen klachten geven) en dat objectieve gegevens nog niet voorhanden waren. Uit inmiddels ondergaan onderzoek is slaapapneu gebleken en gesprekken met longarts en neuroloog zullen nog volgen. Verder stelt eiser dat als hij nog in dienst zou zijn geweest bij zijn ex-werkgever dat hij dan langer een ZW-uitkering zou hebben gehad tot er hopelijk verbeteringen na behandeling zouden zijn opgetreden.
Voorts heeft eiser nog een brief van neuroloog [naam neuroloog] van 27 augustus 2021 met onderzoeksresultaten van 30 en 31 juli 2021 in geding gebracht en bij aanvullende beroepsgronden van 19 februari 2022 heeft hij gewezen op de uitslag van een eerste slaaponderzoek en een tweede slaaponderzoek, zoals weergegeven in de meegestuurde brief van longarts [naam longarts] van 13 januari 2022, en melding gemaakt van hartritmestoornissen, die geen behandeling behoeven.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder zowel de RLS als het slaapapneu (OSAS). Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b en de informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft evenmin aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
Daarbij is in aanmerking genomen dat verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] in reactie op de beroepsgronden heeft gesteld dat de brief van neuroloog [naam neuroloog] de hem reeds bekende diagnose RLS (eerder gesteld door de huisarts) bevestigde en dat daarnaast een matig ernstige OSAS is vastgesteld, waarvan de klachten niet tot toename van de beperkingen op de datum in geding leiden. Die diagnose was ook al jaren bekend, maar eerst recent is de matige ernst ervan geobjectiveerd. Het meest hinderlijke uitvloeisel van beide stoornissen is een verminderde slaap, door de neuroloog insomnie/inslaapstoornis/verstoorde nachtslaap genoemd. Dat eisers nachtrust is gestoord had [naam verzekeringsarts b&b] al onderkend en is volgens hem dan ook niet in discussie. Hij acht relevanter of de gestoorde nachtrust zich verzet tegen de in aanmerking komende arbeid.
De brief van de neuroloog geeft volgens de verzekeringsarts b&b weliswaar meer handen en voeten aan eisers stoornissen, maar betekent niet dat eiser het eigen werk niet kan uitvoeren. De verminderde slaap en secundaire moeheid overdag dienen geobjectiveerd te worden, en dat is bij eiser niet het geval. [naam verzekeringsarts b&b] constateert daarmee dat eiser over voldoende cognitieve en energetische vermogens beschikte om op de datum in geding het eigen werk te verrichten ondanks zijn klachten.
Ook de rechtbank ziet in hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd niet dat de klachten tot meer beperkingen voor het werk zouden moeten leiden dan door de verzekeringsarts b&b is gesteld.
Eiser heeft ter zitting nog benadrukt, in het nadeel te zijn omdat hij weer snel uit de ZW moest en vervolgens per 1 april 2021 van de WW naar de IOW is overgezet voor zijn inkomen. Hij wees er daarbij op dat in een werksituatie eerst twee jaar met behoud van een ZW-uitkering kan worden onderzocht wat iemand mankeert en hoe deze weer kan herstellen, voordat het inkomen zo drastisch vermindert als nu bij hem is gebeurd.
De rechtbank wijst er op dat ook de onderzoeken die na 1 april 2021 (de beëindigingsdatum van eisers WW-uitkering) zijn uitgevoerd, door de verzekeringsarts b&b volledig in de afwegingen zijn betrokken. Daarbij is bezien wat de uitslagen van die onderzoeken betekenen voor de wijze waarop eiser naar objectieve maatstaven in staat werd geacht ‘zijn arbeid’ te verrichten op de datum hier in geding, 18 maart 2021.
Mede gelet op de onderbouwing van de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 6 oktober 2021 in reactie op de beroepsgronden kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b van het UWV volgen in diens afwegingen en conclusies. Daaruit blijkt dat voor de datum in geding met alle te objectiveren beperkingen voortkomend uit RLS en OSAS voldoende rekening is gehouden. Van belang is daarbij dat ook uit de eerst na 1 april 2021 gehouden onderzoeken geen andersluidende resultaten van die beide aandoeningen zijn gebleken. Dat de hartritmestoornissen als onschuldig zijn beoordeeld en geen behandeling behoeven, is door eiser ter zitting desgevraagd nog bevestigd.

Conclusie en gevolgen

5. Dit betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 18 maart 2021. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard en daarom krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 18 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).