ECLI:NL:RBZWB:2022:39

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
C/02/388571 / FA RK 21-3757
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van een minderjarige door de rechtbank in het belang van de ontwikkeling van het kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2022 uitspraak gedaan over de vernietiging van de erkenning van een minderjarige, geboren op 8 december 2011, door de man. De bijzondere curator had verzocht om deze erkenning te vernietigen, omdat de man niet de biologische vader van het kind is. De rechtbank oordeelde dat de erkenning, die op 19 januari 2016 had plaatsgevonden, niet in het belang van de minderjarige was, gezien de toenemende druk en de ontwikkeling van het kind. De moeder en de man hadden destijds bewust gekozen voor de erkenning, ondanks het feit dat de man niet de biologische vader was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie voor de minderjarige schadelijk was en dat het in haar belang was om de juridische band met de man te verbreken. De rechtbank benadrukte ook het belang van de biologische afstamming en dat het kind op een later moment in contact moet komen met haar biologische vader. De beslissing om de erkenning te vernietigen werd unaniem ondersteund door alle betrokken partijen, en de rechtbank heeft de griffier opgedragen om de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te zenden, onder voorwaarde dat er geen hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/388571 / FA RK 21-3757
datum uitspraak: 5 januari 2022
beschikking betreffende vernietiging erkenning
in de zaak van
mr. D.R.M. Vos,advocaat Bergen op Zoom, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige
-
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ),geboren te [geboorteplaats] op 8 december 2011.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Schuerman te Rotterdam.
[de vrouw] ,hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof te ’s-Heer Arendskerke,
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 2 augustus 2021 ontvangen verzoek met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 16 december 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen de bijzondere curator, de moeder met haar advocaat en de man. De advocaat van de man heeft via een telefonische verbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Uit de moeder is op 8 december 2011 te [geboorteplaats] de hiervoor genoemde minderjarige [minderjarige] geboren. [minderjarige] kreeg toen de achternaam van de moeder: [achternaam moeder] .
2.2
[minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.3
De man heeft [minderjarige] met toestemming van de moeder erkend. Na de erkenning kreeg [minderjarige] de achternaam van de man. De achternaam van de man is thans [huidige achternaam man] , voorheen heette hij [vorige achternaam man] .
2.4
De moeder oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
2.5
Bij beschikking van 18 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van 18 mei 2021 tot 18 mei 2022.

3.Het verzoek

3.1
De bijzondere curator verzoekt namens de minderjarige, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de erkenning gedaan door de heer [de man] (voorheen: [vorige achternaam man] ) van [minderjarige] (voorheen: [vorige achternaam man] ), geboren te [geboorteplaats] op 8 december 2011, wordt vernietigd.
3.2
De man en de moeder voeren geen verweer.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 1:205 lid 1 BW volgt dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is, bij de rechtbank kan worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
Het verzoek tot vernietiging van de erkenning is tijdens de minderjarigheid van het kind ingediend, zodat het verzoek tijdig is ingediend.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat tussen partijen niet in geschil is dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is. Ook de bijzondere curator gaat hiervan uit, nadat zij met alle betrokkenen heeft gesproken. De man is in het leven van [minderjarige] gekomen toen zij (blijkens de verklaringen in gesprek met de bijzondere curator) ongeveer twee/tweeënhalf jaar was. De aanleiding voor de erkenning van [minderjarige] was gelegen in de zwangerschap van de moeder van het halfzusje van [minderjarige] , [halfzusje minderjarige] . Partijen hadden de wens om de kinderen dezelfde achternaam te laten dragen en zodoende hebben zij ervoor gekozen dat de man [minderjarige] ook zou erkennen. Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank in voldoende mate vast dat de man niet de verwekker van [minderjarige] is. Een nader DNA-onderzoek ter bevestiging hiervan wordt niet nodig geacht.
4.3
De moeder heeft reeds in 2019 een verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de man ingediend. Naar aanleiding daarvan is mr. De Vos benoemd tot bijzondere curator van [minderjarige] . Het verzoek van de moeder is destijds afgewezen aangezien dit verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Voor zover de moeder het verzoek namens [minderjarige] had ingediend, is zij niet-ontvankelijk verklaard. In dezelfde procedure lagen meerdere verzoeken voor, zowel ten aanzien van [minderjarige] als ten aanzien van [halfzusje minderjarige] . De rechtbank heeft de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen en heeft daarbij de bijzondere curator in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de uitkomst van het raadsonderzoek mogelijk alsnog een verzoek tot vernietiging van de erkenning namens [minderjarige] in te dienen.
4.4
Naar aanleiding van het raadsonderzoek zijn [minderjarige] en [halfzusje minderjarige] in mei 2021 onder toezicht gesteld. De abrupte beëindiging van het contact tussen [minderjarige] en de man na de breuk van partijen is in de beschikking van de kinderrechter als belangrijk aandachtspunt opgenomen. Tussen de man en [minderjarige] heeft sinds de breuk van partijen namelijk geen contact plaatsgevonden. Dit kwam voor [minderjarige] onverwachts en er heeft zodoende geen afscheid plaatsgevonden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [minderjarige] op dit moment grote angst en weerstand laat zien tegen contact met de man. Zij vertelt zorgelijke verhalen en is sterk in haar stelling dat zij geen contact wil met de man. Hoewel betrokken partijen eerder van mening waren dat een vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de man niet in het belang van [minderjarige] was, is dit inmiddels veranderd. Door de toenemende druk op [minderjarige] rondom contact met de man en de problemen die zij hierdoor ervaart heeft de man in maart 2021 – na lang en goed overwegen – het standpunt ingenomen dat het niet langer in het belang van [minderjarige] is dat hij haar juridische vader blijft. Dit is ook gecommuniceerd met [minderjarige] . Sindsdien is de hulpverlening voor [minderjarige] gestopt en lijkt er meer rust te zijn ontstaan bij haar.
4.5
Nu vast staat dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] , de erkenning heeft plaatsgevonden tijdens de minderjarigheid van [minderjarige] en het verzoek van de bijzondere curator is ingediend binnen de termijn van artikel 1:205, lid 4 BW, is aan alle formele vereisten voldaan. Uit het rapport van de bijzondere curator en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard blijkt dat de man geen verweer voert tegen het verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank is gelet op het voorgaande met de bijzondere curator, de vrouw, de man en de Raad van oordeel dat het niet langer in het belang van [minderjarige] is dat de man haar juridische vader blijft. Hoewel het uitgangspunt normaliter is dat juridische banden blijven bestaan na het uiteengaan van ouders onder andere omdat dit kinderen zekerheid geeft, is in deze situatie sprake van bijzondere omstandigheden die nopen tot een afwijking van dit uitgangspunt. Partijen hebben bewust gekozen voor de erkenning door de man, terwijl zij wisten dat de man niet de biologische vader was van [minderjarige] . Op dit moment wordt echter gezien dat [minderjarige] in toenemene mate in haar ontwikkeling wordt bedreigd door de instandhouding van deze situatie. Zij wil geen contact meer met de man en is daar zeer resoluut en standvastig in. De huidige situatie, waarbij de man nog wel haar juridische vader is, creëert voor haar dermate veel druk dat de rechtbank van oordeel is dat het - onweersproken - verzoek van de bijzondere curator toegewezen dient te worden.
4.6
De vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de man brengt met zich dat [minderjarige] geen juridische vader meer heeft. Zij heeft echter wel een biologische vader. Voor een positieve identiteitsontwikkeling acht de rechtbank het van belang dat [minderjarige] weet van wie zij afstamt. De moeder heeft weliswaar verklaard dat [minderjarige] weet wie hij is en dat zij een keer een doosje met spulletjes van haar biologische vader heeft gezien, maar dat was blijkbaar eenmalig. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij op enig moment, wanneer haar belastbaarheid en draagkracht dit toelaat, duidelijke statusvoorlichting krijgt en in contact komt met haar biologische vader zodat zij weet van wie zij afstamt. Van de moeder wordt dan ook verwacht dat dit een onderwerp van aandacht is en blijft.
4.7
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat een kind, indien het alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, ingevolge artikel 1:5 lid 1 BW de geslachtsnaam van de moeder heeft. Dit betekent dat de geslachtsnaam van [minderjarige] van rechtswege weer zal wijzigen in ‘ [achternaam moeder] ’.

5.De beslissing

De rechtbank
vernietigt de door [de man] op 19 januari 2016 gedane erkenning van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op 8 december 2011;
draagt de griffier - op grond van artikel 1:20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. van Triest, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022 in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, griffier.
KG
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.