ECLI:NL:RBZWB:2022:3854

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3921
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark nabij Roosendaal

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van een zonnepark nabij de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats]. De rechtbank behandelt het beroep op 3 juni 2022, waarbij partijen zich afmelden voor de zitting. De omgevingsvergunning is verleend op 30 juli 2021, maar eiser betwist de noodzaak en uitvoerbaarheid van het project. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning terecht heeft verleend, omdat het nut en de noodzaak van het zonnepark voldoende zijn onderbouwd. Eiser's argumenten over de uitvoerbaarheid en de aanwezigheid van flora en fauna worden verworpen, omdat er voldoende bewijs is dat het project kan worden uitgevoerd en dat er geen beschermde soorten in het gebied aanwezig zijn. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging door het college zorgvuldig is geweest en dat het algemeen belang van duurzame energie zwaarder weegt dan de bezwaren van eiser. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3921

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal(het college)
(gemachtigde: mr. E.P. Euverman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam vergunninghouder] uit [vestigingsplaats] ( [naam vergunninghouder] )
(gemachtigde: mr. K.M.G. Hamelink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college aan [naam vergunninghouder] verleende omgevingsvergunning voor realisatie van een zonnepark nabij de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] , met een instandhoudingsduur van 25 jaar.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 30 juli 2021 verleend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Op 12 februari 2019 heeft het college van [naam vergunninghouder] een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark met een totale oppervlakte van circa 11,7 hectare en met een instandhoudingsduur van 25 jaar nabij de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] , op de percelen kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] .
2.2
Het realiseren van het zonnepark is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Op grond daarvan geldt voor de percelen de enkelbestemming “Agrarisch”. De aanvraag zag daarom niet alleen op de activiteiten bouwen en het uitvoeren van een werk, maar ook op de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
2.3
Op 24 september 2020 heeft de gemeenteraad van de gemeente Roosendaal een ontwerp verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Het ontwerpbesluit van het college over het verlenen van de omgevingsvergunning voor de aangevraagde activiteiten, heeft met ingang van 5 oktober 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
2.4
Onder meer eiser heeft gedurende deze periode een zienswijze ingediend. Eiser woont direct tegenover de locatie van het zonnepark.
2.5
Nadat de gemeenteraad op 8 juli 2021 de definitieve verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven, heeft het college bij het bestreden besluit de omgevingsvergunning verleend voor de aangevraagde activiteiten met een instandhoudingsduur van 25 jaar.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor de realisatie van het zonnepark. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Het college heeft de omgevingsvergunning kunnen verlenen. Het bestreden besluit van 30 juli 2021 blijft daarom in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het project nut en is het noodzakelijk?
4. Eiser betwist het nut en de noodzaak van het zonnepark. Hij voert daarbij aan dat het opwekken van groene stroom niet leidt tot een evenredige vermindering van het gebruik van grijze stroom.
4.1
Eiser heeft eerder in zijn zienswijze gesteld dat het nut en de noodzaak van het project niet is aangetoond. In reactie daarop heeft het college in de nota van ingekomen zienswijzen toegelicht dat het zonnepark zorgt voor de productie van duurzame energie en dat als gevolg daarvan minder grijze energie hoeft te worden opgewekt. Het college heeft als doel om in 2050 energieneutraal te zijn. Volgens het college lukt dit niet alleen met gebouwgebonden zonnepanelen en is er een restbehoefte aan minimaal 162 ha grondgebonden zonnepanelen.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het nut en de noodzaak van dit zonnepark daarmee voldoende onderbouwd. Dat een toename van duurzaam opgewekte elektriciteit (“groene stroom”) in geval van een toenemende vraag naar elektriciteit niet per definitie gepaard hoeft te gaan met een gelijke afname van grijze elektriciteit, laat de door eiser op zichzelf niet betwiste noodzaak van het overschakelen op meer duurzame energie onverlet.
4.3
Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Is het project uitvoerbaar?
5. Eiser stelt in beroep dat op geen enkele wijze is uitgezocht en gewaarborgd dat de opgewekte elektriciteit daadwerkelijk afgezet kan worden op het netwerk ter plaatse.
5.1
De rechtbank begrijpt dat eiser daarmee bedoelt te stellen dat het project volgens hem niet uitvoerbaar is. Volgens vaste rechtspraak [1] kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het project slechts leiden tot vernietiging van het besluit tot vergunningverlening indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd.
5.2
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. Eisers beroepsgrond slaagt dan ook niet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat er meerdere malen contact is geweest met de netbeheerder en dat er voldoende capaciteit beschikbaar is om dit zonnepark aan te sluiten op het nabij gelegen verdeelstation. Uit het bestreden besluit volgt daarnaast dat dit zonnepark qua locatie, vermogen, initiatiefnemer en nabelasting vermeld is op de zogeheten DOL-lijst (“duurzame opwek op land”) van de netbeheerder. Dit is een lijst waar 16 gemeenten en waterschappen frequent informatie voor aanleveren. Verder is vermeld dat afstemming met netbeheerders en omliggende gemeentes plaats vindt. In het verweerschrift heeft het college daar in reactie op eisers beroepsgrond nog aan toegevoegd dat [naam vergunninghouder] ondertekende offertes heeft ontvangen van Enexis ten behoeve van aansluiting van het zonnepark op het elektriciteitsnetwerk en dat [naam vergunninghouder] een aanbetaling voor deze aansluiting zou hebben gedaan.
Staat de aanwezige flora en fauna in de weg aan uitvoerbaarheid?
6. [naam vergunninghouder] heeft bij haar aanvraag een ruimtelijke onderbouwing overgelegd. Onderdeel daarvan is het rapport “Quick scan zonnepark Roosendaal, Noord-Brabant” van [naam bedrijf] van 15 maart 2019. De conclusie van het rapport luidt dat er geen beschermde flora en fauna voorkomt in en rond het plangebied, zodat effecten op beschermde soorten niet aan de orde zijn. Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag is niet nodig, aldus het rapport.
6.1
Eiser stelt dat de quickscan geen representatief beeld geeft van structureel op het perceel aanwezige fauna. Zo heeft het veldbezoek op 19 februari 2019, en dus ruim vóór het broedseizoen plaatsgevonden. Er moet dan ook aanvullend onderzoek worden gedaan, bijvoorbeeld in mei. Volgens eiser zijn er ter plaatse wel beschermde plant- en diersoorten aanwezig.
6.2
De rechtbank begrijpt dat eiser hiermee bedoelt te stellen dat het onderzoek zodanig onzorgvuldig is uitgevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het zonnepark. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel het veldbezoek buiten het broedseizoen heeft plaatsgevonden, maakt dat het onderzoek niet meteen onzorgvuldig. In het onderzoeksrapport is toegelicht dat er bij het veldbezoek geen sporen, holen of nesten zijn aangetroffen en dat vanwege het huidige gebruik van de percelen voor intensieve akkerbouw de aanwezigheid van beschermde diersoorten niet voor de hand ligt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom volstaan kon worden met een veldbezoek buiten het broedseizoen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser weliswaar heeft gesteld dat er ter plaatse beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn, maar dat hij die stelling niet verder heeft gespecificeerd en onderbouwd.
Is de belangenafweging volledig en zorgvuldig geweest?
7. Eiser voert aan dat de belangenafweging onvolledig en onvoldoende zorgvuldig is geweest.
7.1
De rechtbank volgt het standpunt van het college dat het alle betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen. Het college kent een zwaarder gewicht toe aan het algemeen belang bij het behalen van doelstellingen voor duurzame energie. Daarbij heeft het college onder meer in aanmerking genomen dat het zonnepark door middel van landschappelijke inpassing (struweelhagen) aan het zicht zal worden betrokken en dat het een meerwaarde heeft voor de biodiversiteit in het gebied. De gevolgen van het zonnepark voor het woon- en leefklimaat van omwonenden zijn volgens het college aanvaardbaar. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Nu eiser zijn beroepsgrond in het geheel niet heeft onderbouwd, kan deze beroepsgrond niet slagen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning voor het bouwen en gebruiken van het zonnepark in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. R.P. Broeders, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 15 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De Crisis- en Herstelwet is van toepassing. Dat betekent dat de beroepsgronden in het hogerberoepschrift moeten worden opgenomen, dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, en dat na afloop van de termijn voor het instellen van het hoger beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsecht (Bor)
Artikel 5.20 van het Bor bepaalt dat voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing zijn.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld gaan van een toelichting, waarin zijn neergelegd: […] de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld AbRS 1 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2544