ECLI:NL:RBZWB:2022:3810

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. Het UWV had op 1 december 2020 besloten de uitkering per 2 januari 2021 te beëindigen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 28 april 2021. De rechtbank heeft de zaak op 9 juni 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn beslissing heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die concludeerden dat eiser in staat was om passende arbeid te verrichten. Eiser had medische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn medische klachten en de impact daarvan op zijn werkvermogen, zorgvuldig overwogen, maar vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 2 januari 2021 terecht was. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3912 ZW

uitspraak van 7 juli 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 1 december 2020 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 2 januari 2021.
Met het bestreden besluit van 28 april 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de beëindiging van de uitkering gebleven.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en mr. J.F.C.A.M. Weterings als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 2 januari 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is op detacheringsbasis werkzaam geweest als medewerker kozijnenfabriek. Voor dat werk is hij op 10 november 2019 uitgevallen vanwege de gevolgen van een bedrijfsongeval. Het UWV heeft eiser met ingang 12 november 2019 een ZW-uitkering toegekend. Na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling heeft het UWV gesteld dat eiser in staat is om passende arbeid te verrichten.
3.2
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 29 oktober 2020. Zij heeft gerapporteerd dat eiser klachten heeft aan de rechter, dominante arm. Om overbelasting te voorkomen neemt de verzekeringsarts ook lichte beperkingen voor de linkerarm aan. Rechts is sprake van beperkte bewegelijkheid en eiser kan niet boven de schouder actief zijn, dat bemoeilijkt ook autorijden. Door de verminderde kracht zijn onder andere tillen en dragen, duwen en trekken beperkt. Reiken is qua frequentie beperkt, niet qua afstand. Grove trillingen op de rechter schouder acht de verzekeringsarts niet wenselijk.
Binnen een jaar ziet [naam verzekeringsarts] redelijke tot goede kans op een relevante verbetering door het natuurlijk herstel van de aandoening en/of adequate behandeling en hij concludeert dat eiser ongeschikt is voor het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de ZW. Eiser heeft verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 oktober 2020.
4.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd. Verder heeft hij deelgenomen aan de telefonische hoorzitting van 9 april 2021. De verzekeringsarts b&b ziet geen reden te twijfelen aan de conclusie van de primaire verzekeringsarts omdat die zorgvuldig te werk is gegaan en niet is kunnen blijken dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van de gezondheidstoestand van eiser en de daaruit voor het verrichten van arbeid voortvloeiende medische beperkingen.
Eiser stelt niet te kunnen werken maar daarin kan [naam verzekeringsarts b&b] hem niet volgen, nu er geen sprake is van daarvoor in het Schattingsbesluit omschreven omstandigheden. Hij is immers niet opgenomen in een ziekenhuis of inrichting, niet bedlegerig, niet ADL afhankelijk, noch is er sprake van een volledig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de door eiser in de privésfeer ontplooide activiteiten blijkt een zekere belastbaarheid. Terecht heeft de primaire verzekeringsarts dan ook geconcludeerd dat eiser in principe belastbaar is met arbeid.
Het gegeven dat eiser nog wordt behandeld staat los van het feit dat er sprake is van belastbaarheid voor arbeid volgens [naam verzekeringsarts b&b] .
Met betrekking tot de slechte nachtrust waarvan eiser spreekt wijst [naam verzekeringsarts b&b] er op dat het hoofdeinde van eisers bed niet omhoog geplaatst kan worden. Dit verhindert zijns inziens normaal dat iemand kan draaien in bed en daardoor op de aangedane schouder terecht komt. Die situatie kan echter ook worden gecreëerd door extra kussens ter ondersteuning. Eiser gebruikt ook geen slaapmedicatie. De pijnstilling in de vorm van paracetamol ondersteunt niet het gegeven dat er sprake is van ernstige pijnklachten.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er op basis van het afwijkend medisch objectiveerbare anatomische substraat (adhesieve capsulitis) geen argumenten zijn om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML van 29 oktober 2020.
4.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij door omstandigheden buiten zijn schuld tot nu toe onvoldoende is behandeld door een fysiotherapeut, maar dat uit de inmiddels begonnen behandeling moet blijken of hiermee de pijnklachten afnemen, of dat hij moet worden doorgestuurd naar een pijnpoli. Gevolg is dat de klachten nog onverminderd aanwezig zijn, waardoor eiser niet in staat is te werken.
De dynamische beperkingen in de FML zijn volgens eiser terecht vastgesteld maar moeten worden aangevuld met beperkingen voor de constante pijn aan de rechterschouder en het slaaptekort door constante pijn. De slaapproblemen leiden tot concentratieproblemen, geen energie meer hebben en een slechte stemming. Door dit alles kan eiser onvoldoende motivatie vinden voor sollicitaties. Verder stelt eiser de Nederlandse taal niet machtig te zijn en hoewel het niet onmogelijk is dat hij daarvoor leert, kan hij zo niet aan het werk.
Daarnaast noemt eiser een aantal items uit de FML waarvan hij stelt ten onrechte niet beperkt te worden geacht in de rubrieken I, II en IV.
Tot slot heeft eiser ter zitting nog gesteld eind 2019 en na Corona onder fysiotherapeutische behandeling te zijn geweest voor zijn schouderprobleem.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder met name de pijnklachten en de daaruit voortvloeiende slaapproblemen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen juist die informatie tot hun beschikking hadden en in hun afwegingen hebben betrokken. Noch in bezwaar, noch in beroep heeft eiser een verklaring van een arts aan het dossier toegevoegd waaruit zou kunnen blijken dat twijfel aan de afwegingen en conclusies van de verzekeringsartsen mogelijk is.
Weliswaar heeft eiser uitgebreid aangegeven waar het medisch naar zijn idee aan schort in het bestreden besluit, maar omdat er geen medische onderbouwing van dat standpunt voorhanden is, kan de rechtbank daarin niet meegaan, gelet op de medisch zorgvuldige wijze waarop de verzekeringsartsen tot hun oordeel zijn gekomen.
De stelling van eiser ter zitting met betrekking tot de noodzaak van fysiotherapie eind 2019 ziet nadrukkelijk op een periode meer dan een jaar voorafgaand aan de datum hier in geding (2 januari 2021). Eiser heeft ter zitting voorts gesteld ook na Corona nog 10 tot 12 maal fysiotherapie te hebben ondergaan. De rechtbank merkt op dat daarvan geen gedingstukken van behandelaars in het geding zijn gebracht, terwijl de periode waarin deze behandeling zou hebben plaatsgehad ook te ver verwijderd is van de datum in geding om op die datum tot wijziging van de FML te kunnen leiden.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat in de FML van 29 oktober 2020 de beperkingen van eiser per datum in geding zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt daarom niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: monteur printplaten (Sbc-code 267051), sorteerder, controleur (Sbc-code 111340) en textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat er voor hem onvoldoende beperkingen in de FML waren opgenomen en dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om de geduide functies te kunnen vervullen. Ook heeft eiser aangegeven dat de berekening van zijn maatmanloon op basis van onjuiste gegevens is gebeurd.
5.3
Naar aanleiding van de beroepsgronden heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [naam arbeidsdeskundige b&b] (arbeidsdeskundige b&b) nader onderzoek verricht en daarvan bericht in de rapportage van 27 september 2021.
Uit die rapportage in samenhang met de berekening van het in aanmerking te nemen (maatman-) uurloon blijkt een mate van arbeidsongeschiktheid van – onveranderd – nihil in de zin van de WIA. Gelet op de gegevens uit Suwinet waarop de arbeidsdeskundigen van het UWV zich (moeten) baseren is dat een juiste uitkomst. Voor zover eiser van mening is dat de daarbij als uitgangspunt genomen waardes onjuist zijn merkt de rechtbank op dat alleen wijziging van de gegevens die door de belastinginspecteur aan Suwinet worden verstrekt, daartoe kunnen leiden.
Met betrekking tot de grond van eiser dat hij het Nederlands onvoldoende beheerst heeft de arbeidsdeskundige b&b terecht aangegeven dat het gegeven dat eiser drie jaar in Nederland is en al enkele jaren een kappersopleiding volgt de veronderstelling in zich draagt dat eiser voor de eenvoudige functies die hem zijn geduid voldoende de Nederlandse taal beheerst. Daarbij neemt de rechtbank ook in ogenschouw dat eiser eerder in Nederland heeft gewerkt. Gesteld noch gebleken is dat inmiddels zijn communicatie-kwaliteiten en zijn kennis van het Nederlands achteruit zouden zijn gegaan.
De twee functies waarin meer van zijn vaardigheden op dit terrein werd gevraagd heeft de arbeidsdeskundige niet langer geschikt geacht voor eiser. Die functies waren echter niet voor de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid noodzakelijk, zodat die schatting daarmee ongewijzigd blijft.
5.4
De rechtbank ziet ook overigens geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportages van de arbeidsdeskundige van 30 november 2020 en van de arbeidsdeskundige b&b van 27 september 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de voor de schatting gebruikte functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is die geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist en de hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid.
In reactie op de beroepsgronden heeft de ad b&b nog aangegeven dat twee niet voor de schatting gebruikte functies niet langer voor eiser geschikt worden geacht in verband met eisers problemen met de Nederlandse taal. De voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid gebruikte functies blijken echter onverkort geschikt te blijven voor eiser. Daarin is daar naar het oordeel van de rechtbank geen onzorgvuldigheid gelegen op grond waarvan het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking moet komen.
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat ook de door eiser tegen deze berekening gerichte arbeidskundige gronden door de arbeidsdeskundige b&b in de rapportage van 27 september 2021 voldoende zijn weerlegd om de juistheid van de schatting vast te kunnen stellen, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 2 januari 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 2 januari 2021.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 7 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).