In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW) uitkering door het UWV. Het UWV had op 1 december 2020 besloten de uitkering per 2 januari 2021 te beëindigen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV handhaafde zijn standpunt in het bestreden besluit van 28 april 2021. De rechtbank heeft de zaak op 9 juni 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn beslissing heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die concludeerden dat eiser in staat was om passende arbeid te verrichten. Eiser had medische klachten, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had geconcludeerd dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn medische klachten en de impact daarvan op zijn werkvermogen, zorgvuldig overwogen, maar vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 2 januari 2021 terecht was. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 juli 2022.