ECLI:NL:RBZWB:2022:3716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2616
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 30 juni 2022, is eiseres in beroep gegaan tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres stelt dat verweerder niet tijdig het volledige dossier heeft verstrekt en niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, ingediend op 31 maart 2021. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om het volledige dossier niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor de rechtbank onbevoegd is om hierover te oordelen. Voor het beroep dat zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, heeft de rechtbank vastgesteld dat de beslistermijn van zes maanden, die kan worden verlengd, is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 29 april 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen tien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2616

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd het volledige dossier heeft verstrekt en niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 31 maart 2021 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Eiseres heeft allereest verzocht om verweerder op te dragen het volledige dossier binnen twee weken na de uitspraak te overleggen en daaraan een dwangsom te verbinden.
De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een volledig dossier door verweerder aan een procespartij niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt, nu een dergelijke handeling niet is gericht op rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als een niet tijdig nemen van een besluit aan te merken. Dat betekent dat de bepalingen in de Awb over beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten in dit geval niet van toepassing zijn. De rechtbank kan dan ook niet op grond van artikel 8:55d van de Awb ter zake een dwangsom vaststellen. De verwijzing door eiseres naar de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) maakt dat niet anders. Het verzoek om het volledige dossier te verstrekken kan namelijk niet worden gekwalificeerd als een verzoek op grond van de AVG betreffende kennisname van (de verwerking van) persoonsgegevens. Ook anderszins is niet gebleken dat het verzoek kan worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Er zijn dan ook geen wettelijke beslistermijnen gaan lopen. De rechtbank is daarom onbevoegd om van het beroepschrift kennis te nemen voor zover dit beroep is gericht op het niet tijdig verstrekken van het volledige dossier aan eiseres. De rechtbank merkt ten overvloede op dat in het verweerschrift is aangegeven dat er een werkopdracht is aangemaakt om het dossier aan eiseres te verstrekken.
Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, overweegt de rechtbank het volgende.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 31 maart 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met zes maanden verlengen. Dat staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Verweerder had uiterlijk op 30 september 2021 moeten beslissen, maar heeft op 31 augustus 2021 de termijn met zes maanden verlengd.
Verweerder had dus uiterlijk op 31 maart 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 29 april 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om herbeoordeling.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 15 juni 2022 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van twaalf weken.
Verweerder heeft aangegeven dat hij deze tijd nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling en dat de huidige situatie met betrekking tot het grote aantal verzoeken voor herbeoordeling leidt tot vertraging in de afhandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan.
Uit de stukken blijkt dat eiseres op 23 juni 2021 de bevestiging heeft gekregen dat zij in aanmerking komt voor een toekenning van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling. Als na afronding van de integrale herbeoordeling blijkt dat eiseres in aanmerking komt voor een hogere compensatie, zal zij hiervan een nabetaling ontvangen. De integrale herbeoordeling is echter nog niet afgerond en verweerder kan ook geen concrete datum geven waarop deze herbeoordeling wel is afgerond.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen.
In dit geval acht de rechtbank een termijn van tien weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift reeds enige tijd is verstreken.
De rechtbank bepaalt dat, in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijk beleid een lagere dwangsom (zoals verzocht door verweerder) op te leggen.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 2 mei 2022 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht (wegingsfactor 0,5), gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep is gericht op het niet tijdig verstrekken door verweerder van het volledige dossier aan eiseres;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 30 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.